Ik kan benoemen wat het verschil is tussen een bijvoeglijk naamwoord en een bijwoord.
Ik kan het bijwoord op -ment vormen.
Ik kan in een zin bepalen of er een bijwoord of een bijvoeglijke naamwoord komt.
Ik ken de meest voorkomende bijwoorden van tijd/plaats.
Exercices 9 et 10a+b, pages 53-55