This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Welkom
Tas van tafel
Laptop pakken & in Lesson-Up
Binas pakken
Slide 1 - Slide
Lees de tekst hiernaast:
In de tekst staat de term biotoop. Welke term hadden ze beter kunnen gebruiken?
A
Ecosysteem
B
Populatie
C
Levensgemeenschap
D
Successie
Slide 2 - Quiz
Lees de tekst hiernaast:
Vanaf 1900 nam het aantal grutto's toe. Enkele factoren die hierbij een rol speelden waren:
1: grondwaterpeil
2: stalmest
3: grasland
Welke factoren zijn biotische factoren?
A
1 en 2
B
2 en 3
C
1 en 3
D
alleen 3
Slide 3 - Quiz
15.2: Abiotische factoren doelen
Je kunt de tolerantie van een soort voor bepaalde (a)biotische factoren tekenen in een optimumkromme.
Je kunt in een gegeven situatie bepalen welke (a)biotische factor beperkend is voor de groei van een individu of populatie
toepassen: micro-/macroklimaat, endo-/exotherm, water, lucht, bodem
Slide 4 - Slide
Hier geen
bacteriën of schimmels!
waarom?
Slide 5 - Slide
Waarom hier wel?
Slide 6 - Slide
tolerantiegrenzen, tolerantiegebied, optimum
Opdracht:
Neem deze kromme over, en geef in de afbeelding aan waar de onderstaande begrippen staan.
Slide 7 - Slide
Weet je nog?
Voor elk enzym in elke cel!
Slide 8 - Slide
In diagram 1 van figuur 1 staat de tolerantie weergegeven van een bepaalde soort voor de concentratie zouten in de omgeving. Er is geen duidelijk optimum-punt te zien, maar een 'tolerantiegebied'. Wat betekent dat?
A
De soort verdraagt schommelingen in zoutconcentratie goed
B
De soort verdraagt schommelingen in zoutconcentratie slecht
Slide 9 - Quiz
Ectotherm
Ecto=buiten
lichaamstemperatuur is afhankelijk van de omgeving
(koudbloedige organismen)
Slide 10 - Slide
Endotherm
Endo=binnen
Produceren eigen warmte
+ actief bij koud weer
- kost (veel) meer energie
5-20 x meer eten nodig
(warmbloedige organismen)
Slide 11 - Slide
Wie is wie?
A
ectotherm: blauw
endotherm:rood
B
ectotherm: rood
endotherm: blauw
Slide 12 - Quiz
Waarom moet een krokodil
veel langer opwarmen dan een hagedis?
Slide 13 - Slide
Waarom moet een krokodil langer opwarmen dan een hagedis? (ze zijn allebei ectotherm)
Slide 14 - Open question
De muis: (is een blokje van 1x1x1 cm)
Zijn oppervlakte is:
1 x 1 x 6 = 6 cm2
Zijn inhoud is:
1 x 1 x 1 = 1 cm3
Zijn opp/inhoud-ratio is:
6 / 1 = 6
Een rekenvoorbeeld:
De olifant: (is een blokje van 2x2x2 cm)
Zijn oppervlakte is: 2 x 2 x 6 = 24 cm2
Zijn inhoud is:
2 x 2 x 2 = 8 cm3
Zijn opp/inhoud-ratio is: 24 / 8 = 3
warmteproductie:
in alle cellen (inhoud)
warmteverlies:
via de huid (oppervlak)
Conclusie:
hoe groter het dier, hoe kleiner het oppervlak tov de inhoud.
Waarom moet je baby's eigenlijk altijd dikker aankleden dan volwassenen?
A
Omdat ze een grotere oppervlakte hebben vergeleken met hun inhoud
B
omdat ze een kleinere oppervlakte hebben vergeleken met hun inhoud
C
omdat hun cellen nog niet veel mitochondriën hebben
D
omdat hun cellen langzamer werken
Slide 16 - Quiz
Beperkende factor
De ene (a)biotische factor die er voor zorgt dat een individu/populatie niet sneller kan voortplanten/groeien
In de woestijn is dat voor planten bv een gebrek aan neerslag (en niet zonlicht, CO2 gehalte, ruimte, vraat door dieren etc)
Slide 17 - Slide
micro/macro klimaat
Slide 18 - Slide
Welke factor is 's nachts meestal de beperkende factor voor de fotosynthese?
A
water
B
zuurstof
C
koolstof
D
licht
Slide 19 - Quiz
Slide 20 - Slide
Wat is de beperkende factor bij lichtintensiteit 3?
A
Licht
B
Licht of iets anders, weet je niet
C
In elk geval niet licht
D
CO2
Slide 21 - Quiz
Voor een organisme gelden voor de 3 abiotische factoren de volgende tolerantie: - wind: tussen 1 en 5 m/s - regen: tussen de 10 en 20 mm- zout: tussen de 1 en 2 mg. Kan dit organisme leven in een gebied met 3 m/s wind,15 mm regen en 1,2 mg zout ? Zo ja, wat is dan waarschijnlijk de beperkende factor ?
A
Nee
B
Ja , beperkende factor is waarschijnlijk wind
C
Ja, de beperkende factor is waarschijnlijk regen
D
Ja, de beperkende factor is waarschijnlijk zout
Slide 22 - Quiz
In een tropische zee leven drie krabbensoorten A, B en C. Voor krab A liggen de tolerantiegrenzen bij 18 en 40°C , voor krab B bij 22 en 41°C en voor krab C bij 20 en 34°C. In een gedeelte van een tropische zee schommelt de temperatuur tussen de 20 en 36°C. Welke krab(ben) kan (kunnen) daar voorkomen wanneer alle overige milieufactoren gunstig zijn?
A
A
B
B
C
C
Slide 23 - Quiz
Zeekraal groeit bij zee, hij lijkt een beetje op cactussen of vetplanten. Leg uit, waardoor de meeste andere planten zouden verdrogen in een te zoute bodem.
Slide 24 - Open question
temperatuur en water
onderste tolerantiegrens:
karper: 5mg/l
zalm: 10 mg/l
Leg uit welke soort je kunt opkweken in nederlands oppervlaktewater met een watertemperatuur die varieert tussen 0 en 24 C
Slide 25 - Slide
Leg uit welke soort je kunt opkweken in nederlands oppervlaktewater? 0-24 C
Slide 26 - Open question
Bodem
grovere korrels:
+ meer zuurstof
- snelle afvoer water
-snelle afvoer voedingsstoffen
zand=grof, klei=heel fijn
Slide 27 - Slide
BODEM
humus: plantenresten
+ houdt water vast
+houdt voedingsstoffen vast
+ trekt bodemleven aan
bodemleven->gangetjes->meer zuurstof
Slide 28 - Slide
Voor de moerasandoorn is water cruciaal Hij groeit ook langs de ijssel. Hij kan ook wel wat zuurstof bij de wortels gebruiken. Leg uit of hij in zand/klei met/zonder humus groeit.
Slide 29 - Open question
Huiswerk
Basiskennisvragen 15.2: 1 & 3
Doelen deze LessonUp doorwerken met extra vragen en verwerken in samenvatting