Landstede Groep

12.2 Processen in de lever

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
11.2 Processen in de lever
1 / 42
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
11.2 Processen in de lever

Slide 1 - Slide

Deze les:
- 12.2 Processen in de lever

Slide 2 - Slide

Doel en begrippen 12.2 
Je beschrijft de functies van de lever.

Je beschrijft de bijdrage van de lever aan de stofwisseling van koolhydraten, vetten en eiwitten.



Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Bloed aan-/ afvoer
Aanvoerende bloedvaten:
Leverslagader (0,3 L/min) Poortader (1 L/min)

Afvoerend bloedvat:
Leverader

Slide 6 - Slide

Leverlobje:
functionele eenheid lever

Sinusoïde:
ruimte waar bloed uit poort- en leverslagader samen komen

bloed wordt afgevoerd via centrale ader naar leverader

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Zijn de pijlen juist weergegeven?

A: P wel, Q wel
B: P wel, Q niet
C: P niet, Q wel
D: P niet, Q niet

Slide 9 - Slide

Zijn de pijlen juist weergegeven?
A
P wel, Q wel
B
P wel, Q niet
C
C: P niet, Q wel
D
P niet, Q niet

Slide 10 - Quiz

Functies van de lever
  • Afweer
  • Aanmaak nuttige stoffen (koolhydraat-/ vet-/ eiwitstofwisseling)
  • Afbraak rode bloedcellen
  • Galproductie
  • Afbraak schadelijke stoffen
  • Opslag
  • (extra) Bloed leveren




Slide 11 - Slide

Afweer
In de wand van de sinusoïden bevinden zich .

Deze cellen breken schimmels, bacteriën, parasieten en celresten af.

Slide 12 - Slide

Insuline
  • teveel glucose in bloed: alvleesklier maakt insuline. 
  • insuline: glucose wordt in de lever en spieren opgeslagen als glycogeen  

Slide 13 - Slide

Glucagon
  • Te weinig glucose in je bloed -> glucagon.

  • Glucose-gehalte gaat omhoog

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Koolhydraatstofwisseling
Bij een hoog bloedsuikergehalte zetten levercellen glucose uit het bloed om in glycogeen (onder invloed van insuline uit de alvleesklier) = glycogenese

Slide 16 - Slide

Koolhydraatstofwisseling (2)
Bij een laag bloedsuikergehalte zetten levercellen glycogeen om in glucose en geven dat af aan het bloed (onder invloed van glucagon uit de alvleesklier)

Slide 17 - Slide

Koolhydraatstofwisseling (2)
Vetten

Wanneer de glycogeenvoorraad gevuld is, dan wordt de extra opgenomen glucose omgezet in vetten = lipogenese

Slide 18 - Slide

Koolhydraatstofwisseling (2)
Vetten
Aminozuren
Wanneer de glycogeenvoorraad onvoldoende is voor de energiebehoefte wordt door de lever glucose gemaakt uit andere voedingsstoffen (vetten en aminozuren) = gluconeogenese

Slide 19 - Slide

De schommelingen in glucosegehalte van het bloed in de poortader, in de leverader en in de leverslagader worden met elkaar vergeleken. In welk van deze bloedvaten is het verschil tussen het minimum en het maximum glucosegehalte van het bloed het kleinst en in welk het grootst?
A
kleinst = leverader & grootst = poortader
B
kleinst = leverader & grootst = leverslagader
C
kleinst = leverslagader & grootst = poortader
D
kleinst = leverslagader & grootst = leverader

Slide 20 - Quiz

Vetstofwisseling (3)
De lever zet vetachtige stoffen om naar lipoproteïnen waardoor de hydrofobe vetten wel in het bloedplasma vervoerd kunnen worden (H11). 

LDL en HDL blaasjes. (chylomicrons)

Slide 21 - Slide

Vetstofwisseling (3)
  • De lever maakt ook cholesterol (grondstof voor celmembranen en hormonen)
  • De lever zet ongeschikte vetzuren om in geschikte vetzuren (bijvoorbeeld verzadigde vetzuren in onverzadigde vetzuren)

Essentiële vetzuren kan de lever niet maken.
Die moet je via je voeding binnen krijgen (H11).






Slide 22 - Slide

Vetstofwisseling (3)
  • Vetten worden in het lichaam gebruikt als energiebron, bouwstof, bescherming. 
  • Overbodige vetten worden afgescheiden in de vorm van cholesterol of galzure zouten (gal) 

Slide 23 - Slide

Eiwitstofwisseling (4)
De lever kan aminozuren omzetten in andere aminozuren -> transaminering
Een (overtollig) aminozuur 'ruilt' zijn aminogroep (NH2) uit tegen de ketogroep (=O) van een ander molecuul. 
Deze verandert dan in een nieuw aminozuur. 

Slide 24 - Slide

Eiwitstofwisseling (4)
9 van de 20 aminozuren zijn níet door de lever te maken: essentiële aminozuren.
Overtollige aminozuren worden door de lever afgebroken (er is geen ‘voorraad’) = deaminering

De lever produceert ook verschillende plasma-eiwitten (eiwitten in het bloed).

Slide 25 - Slide

Eiwitstofwisseling (4)
Deaminering: stikstofgroep wordt verwijderd -> 
ureum wordt gevormd, gaat via bloed naar de nieren

Slide 26 - Slide

Eiwitstofwisseling (4)
Koolstofskelet wordt verbrandt (dissimilatie), omgezet naar glucose (gluconeogenese) of vet (lipogenese)


Slide 27 - Slide

Hieronder een aantal stoffen die in het lichaam van de mens voorkomen:
1) aminozuren
2) koolhydraten
3) eiwitten
Van welke van deze stoffen kan in de lever de concentratie in het bloed gewijzigd worden?
A
alleen van 1
B
alleen van 2
C
alleen van 2 en 3
D
van 1, 2 en 3

Slide 28 - Quiz

Afbraak rode bloedcellen (5)
Milt en lever breken oude bloedcellen af. Afbraak van hemoglobine levert: IJzer en biliverdine

IJzer: wordt gebonden aan eiwit-> ferritine (ijzervoorraad in je lever en rode beenmerg)

Slide 29 - Slide

Afbraak rode bloedcellen (5)
Biliverdine, wordt omgezet naar bilirubine, wordt uitgescheiden via de gal en klein deel via de urine. 

Bilirubine wordt door darmbacteriën omgezet en veroorzaakt de bruine kleur van ontlasting (H11).

Slide 30 - Slide

Galproductie (6)
  • Levercellen leveren plm 0,5 l gal per dag.
  • Gal wordt opgeslagen in de galblaas en/ of afgescheiden in de 12-vingerige darm.
  • Gal bevat bilirubine, cholesterol en galzure zouten (emulgator voor vet).
  • Verhoogt osmotische waarde van de ontlasting waardoor transport door de dikke darm makkelijker wordt.



Slide 31 - Slide

Galproductie (6)
Galzure zouten worden voor 
90% geresorbeerd in de darm
en komen weer via de 
poortader in de lever terecht.




Slide 32 - Slide

Bij een bepaalde ziekte komen gelijktijdig de volgende verschijnselen voor:
1) de urine is donkergeel tot bruin gekleurd
2) het oogwit is geel gekleurd
3) de ontlasting is bleek van kleur

Waardoor zullen deze verschijnselen waarschijnlijk veroorzaakt zijn?
A
doordat de galwegen verstopt zijn
B
doordat de urineleiders verstopt zijn
C
doordat de nieren rode bloedcellen doorlaten
D
doordat de lever te veel ureum afgeeft

Slide 33 - Quiz

Afbraak gifstoffen (7)
Levercellen breken lichaamsvreemde stoffen af (alcohol, nicotine, medicijnen etc.) -> detoxificatie

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Afbraak gifstoffen (7)
  1. Alcohol -->  ethanal (alcoholdehydrogenase)
  2. ethanal -->  azijnzuur/acetaat
    (aldehydedehydrogenase)
(dehydrogenase: verwijdert een H atoom) 

bij regelmatig alcoholgebruik -> leververvetting
bij overmatig alcoholgebruik -> Cirrose = verbindweefseling van de lever

Slide 36 - Slide

Opslag
In de lever worden de volgende stoffen opgeslagen:

Glycogeen
IJzer (in de vorm van ferritine)
Sommige vitamines (A, D, B12 en K) en mineralen



Slide 37 - Slide

Overige functies
Je lever bevat 0,5 tot 1,5 liter bloed -> extra bloeddepot

Bij alle chemische omzettingen ontstaat veel warmte.
De lever is ongeveer 40°C -> warmtebron voor je lichaam

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Enkele stoffen in het lichaam van de mens:
essentiële aminozuren, glucagon, glucose en ureum. Welke van deze stoffen worden in de lever gevormd?
A
essentiële aminozuren en glucagon
B
essentiële aminozuren en ureum
C
glucagon en glucose
D
glucose en ureum

Slide 40 - Quiz

Doel 12.2
Je hebt geleerd wat de belangrijkste functies van de lever zijn

BINAS 82C Spijsverteringsorganen
BINAS 82D Leverlobje
BINAS 82F Samenstelling spijsverteringssappen (gal)
BINAS 89A Hormonen

Slide 41 - Slide

Begrippen 12.2
leverlobjes, sinusoïden, glycogenese, gluconeogenese, transaminering, deaminering, ferritine, galkleurstof, detoxificatie, alcoholdehydrogenase, aldehydehydrogenase, galzouten

Slide 42 - Slide