What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Landstede Groep
‹
Return to search
Werkwoorden verleden tijd
Werkwoorden verleden tijd
Je weet wat de verleden tijd is.
Je leert wat zwakke werkwoorden zijn.
Je leert wat sterke werkwoorden zijn.
Je leert een rijtje werkwoorden met de verleden tijdsvorm.
Je leert de verleden tijd van
hebben
en
zijn.
1 / 18
next
Slide 1:
Slide
NT2
Middelbare school
havo
Leerjaar 1-5
This lesson contains
18 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Werkwoorden verleden tijd
Je weet wat de verleden tijd is.
Je leert wat zwakke werkwoorden zijn.
Je leert wat sterke werkwoorden zijn.
Je leert een rijtje werkwoorden met de verleden tijdsvorm.
Je leert de verleden tijd van
hebben
en
zijn.
Slide 1 - Slide
werkwoorden in de verleden tijd
Slide 2 - Mind map
het meisje
eet
de pizza
het meisje
at
de pizza
nu
toen
Slide 3 - Slide
NU
(tegenwoordige tijd)
de jongen
gooit
de bal.
het meisje
eet
de pizza.
de moeder
kookt
de soep.
de vader
rijdt
in de auto.
TOEN
(verleden tijd)
de jongen
gooide
de bal.
het meisje
at
de pizza.
de moeder
kookte
de soep.
de vader
reed
in de auto.
Slide 4 - Slide
stam = werkwoord zonder - en
(niet altijd helemaal hetzelfde als) ik-vorm
hele werkwoord
stam
ik-vorm
verleden tijd
werken
werk
(ik) werk
werkte(n)
maken
mak
(ik) maak
maakte(n)
reizen
reiz
(ik) reis
reisde(n)
pakken
pakk
ik pak
pakte(n)
praten
prat
ik praat
praatte(n)
verven
verv
ik verf
verfde(n)
Slide 5 - Slide
verleden tijd; -te(n) of -de(n)
'
t
e
x
k
o
fs
chi
p
Laatste letter van de stam is een
t, x, k, f, s, ch of p?
Dan
: -te(n)
maar schrijf wel -te(n) na de ik-vorm!
Let op bij woorden met een wisseling van v-f en z-s!!
- te(n)
-de(n)
v-f z-s
wer
k
en, ma
k
en, sto
p
pen, la
ch
en
ho
r
en, wo
n
en
ver
v
en (ik ver
f
-verfde)
rei
z
en (ik rei
s
- reisde)
Slide 6 - Slide
zwakke werkwoorden
sterke werkwoorden
werkwoorden die
stam (ik-vorm)+te/ten
of
stam (ik-vorm) +de/den
krijgen in de verleden tijd
werkwoorden die veranderen (change) in de verleden tijd.
Slide 7 - Slide
zwakke werkwoorden
ik werk - ik werkte
ik gooi - ik gooide
ik pak - ik pakte
ik fiets - ik fietste
ik brand - ik brandde
sterke werkwoorden
ik eet - ik at
ik rijd - ik reed
ik vlieg - ik vloog
ik vang - ik ving
ik ga - ik ging
ik lees - ik las
Slide 8 - Slide
sterke werkwoorden
sterke werkwoorden zijn leerwoorden, die moet je dus leren
Slide 9 - Slide
zwakke werkwoorden t.t.
wonen
werken
vluchten
reizen
studeren
leren
horen
bellen
zwakke werkwoorden v.t.
woonde(n)
werkte(n)
vluchtte(n)
reisde(n)
studeerde(n)
leerde(n)
hoorde(n)
belde(n)
Slide 10 - Slide
sterke werkwoorden t.t
zien
denken
moeten
worden
komen
vinden
eten
drinken
weten
sterke werkwoorden v.t.
ik zag, wij zagen
ik dacht, wij dachten
ik moest, wij moesten
ik werd, wij werden
ik kwam, wij kwamen
ik vond, wij vonden
ik at, wij aten
ik dronk, wij dronken
ik wist, wij wisten
Slide 11 - Slide
hebben
ik heb - ik had
jij hebt - jij had
hij/ zij / het heeft - hij (...) had
wij hebben - wij hadden
jullie hebben - jullie hadden
zij hebben - zij hadden
zijn
ik ben - ik was
jij bent - jij was
hij/ zij / het is - hij (...) was
wij zijn - wij waren
jullie zijn - jullie waren
zij zijn - zij waren
Slide 12 - Slide
Hij woonde in Syrië.
A
vroeger
B
nu
Slide 13 - Quiz
Ik eet een boterham.
A
vroeger
B
nu
Slide 14 - Quiz
Vandaag heeft Sandra een toets.
A
vroeger
B
nu
Slide 15 - Quiz
Vorige week was het herfstvakantie.
A
vroeger
B
nu
Slide 16 - Quiz
vroeger = verleden tijd
nu =
tegenwoordige tijd
jij was
wij hadden
jij werkte
zij luisterde
hij reisde
hij is
hij vindt
wij geven
jullie praten
wij praatten
hij tekent
Slide 17 - Drag question
Basisgrammatica NT2
maken:
- les 29 oefening 90, 92 en 93
- werkblad verleden tijd
leren:
werkwoorden en de verleden tijd blad 1
verleden tijd
hebben
en
zijn
Slide 18 - Slide