Landstede Groep

Engels Vooraf - Thema 2 - Wonen

Wat betekent: huis
A
home
B
house
C
bedroom
D
bathroom
1 / 22
next
Slide 1: Quiz
EngelsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Wat betekent: huis
A
home
B
house
C
bedroom
D
bathroom

Slide 1 - Quiz

Wat betekent: het ?
A
It
B
Not
C
Big
D
That

Slide 2 - Quiz

Wat betekent: Now?
A
kom
B
het
C
kamer
D
nu

Slide 3 - Quiz

wat betekent: Come?
A
wc
B
hier
C
boven
D
kom

Slide 4 - Quiz

wat betekent: kijk even
A
what's that
B
here you are
C
have a look
D
look o look

Slide 5 - Quiz

wat betekent : Hall ?
A
Hoi
B
Hallo
C
Gang
D
Hal

Slide 6 - Quiz

wat betekent: nu ?
A
Later
B
Yesterday
C
Now
D
Tomorrow

Slide 7 - Quiz

wat betekent: huiskamer?
A
home room
B
bathroom
C
bedroom
D
livingroom

Slide 8 - Quiz

wat betekent: kamer?
A
closet
B
room
C
space
D
toilet

Slide 9 - Quiz

wat betekent: keuken?
A
shower
B
couch
C
kitchen
D
chair

Slide 10 - Quiz

wat betekent: Big?
A
klein
B
dik
C
groot
D
lang

Slide 11 - Quiz

wat betekent: wc?
A
toilet
B
bathroom
C
dishwasser
D
bed

Slide 12 - Quiz

wat betekent: ofcourse
A
absoluut
B
misschien
C
natuurlijk
D
altijd

Slide 13 - Quiz

wat betekent boven?
A
downstairs
B
attic
C
up
D
upstairs

Slide 14 - Quiz

wat betekent: hier?
A
there
B
it
C
the
D
here

Slide 15 - Quiz

wat betekent: zijn?
A
are
B
aren't
C
isn't
D
is

Slide 16 - Quiz

wat betekent slaapkamers?
A
bedrooms
B
sleeprooms
C
sleepingrooms
D
darkrooms

Slide 17 - Quiz

wat betekent: badkamer?
A
shower
B
shower room
C
bathroom
D
mirror

Slide 18 - Quiz

wat betekent: douche?
A
toilet
B
soap
C
water
D
shower

Slide 19 - Quiz

wat betekent: dat?
A
it
B
his
C
hers
D
that

Slide 20 - Quiz

wat betekent: zolder?
A
upstairs
B
downstairs
C
basement
D
attic

Slide 21 - Quiz

wat betekent: Thuis?
A
home
B
house
C
shed
D
garden

Slide 22 - Quiz