Landstede Groep

Wederkerend werkwoord 4hv

De wederkerende werkwoorden
Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden waar in het Nederlands zich voor staat: zich wassen, zich vergissen, zich voelen, zich herinneren, zich zorgen maken, etc.

1 / 27
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3,4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

De wederkerende werkwoorden
Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden waar in het Nederlands zich voor staat: zich wassen, zich vergissen, zich voelen, zich herinneren, zich zorgen maken, etc.

Slide 1 - Slide

Veel voorkomende werkwoorden
zich douchen - se doucher
zich wassen - se laver
zich scheren - se raser
zich opmaken - se maquiller
Sommige werkwoorden zijn in het Nederlands NIET wederkerend, maar in het Frans wel!!!!
wakker worden - se reveiller
opstaan - se lever
naar bed gaan- se coucher
tandenpoetsen - se brosser les dents
wandelen - se promener

Slide 2 - Slide

Zich wassen

Een voorbeeld: Ik was me.

Bij wederkerende werkwoorden horen de dikgedrukte woorden altijd bij elkaar. Ik en me, jij en je, hij en zich etc.


Se laver

je me lave (ik was me)
tu te laves (jij wast je)
il se lave (hij wast zich)
elle se lave (zij wast zich)
on se lave (men wast zich)
nous nous lavons (wij wassen ons)
vous vous lavez (jullie wassen jullie)
ils/elles se lavent (zij wassen zich)

Slide 3 - Slide

In de passé composé

vervoegen we ALLE wederkerende werkwoorden met ÊTRE

Je me suis lavé(e)
tu t'es lavé(e)

il s'est lavé

elle s'est lavée

nous nous sommes lavé(e)s
vous vous êtes lavé(e)(s)
ils se sont lavés

elles se sont lavées

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Kies de juiste optie:
Elle __ beaucoup aux films (s'intéresser ).
A
s'intéresse
B
s'intéresses

Slide 6 - Quiz

Kies de juiste optie:
Je __ lave à huit heures du matin (se laver).
A
te lave
B
me lave

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste optie:
Nous ___ amusons à la fête de Léa (s'amuser).
A
nous amusons
B
nous amusez

Slide 8 - Quiz

Vul zelf het goede antwoord in:
Il ___ toujours tard (se coucher).

Slide 9 - Open question

Vul zelf het goede antwoord in:
Elles ___ à Paris (s'installer).

Slide 10 - Open question

Vul zelf het goede antwoord in:
Les élèves ___ dans leur chambre (se reposer)

Slide 11 - Open question

Deel 2
De wederkerende werkwoorden in de passé composé.

Slide 12 - Slide

Bekijk dit goed

Slide 13 - Slide

Stappenplan wederkerend ww in de passé composé: Voorbeeld: nous (se dépêcher)
1. Verander eerst het werkwoord in een voltooid deelwoord: dépêcher --> dépêché
2. Zet de juiste vorm van être ervoor (wederkerende ww hebben altijd être in de pc). Nous + être = nous sommes --> sommes dépêché
3. Zet het wederkerend voornaamwoord "se" waar nodig in de goede vorm
se --> nous: nous nous sommes dépêché
4. Kijk nu of er nog een extra -e of -s achter moet. Nous is meervoud, kán vrouwelijk zijn maar dat hoeft niet. Dus: nous nous sommes dépêché(e)s = Wij hebben ons gehaast

Slide 14 - Slide

En nu ontkennend:  nous (se dépêcher) 
Als je een wederkerend werkwoord ontkennend maakt, komt ne tussen het onderwerp en het wederkerend voornaamwoord, en pas (zoals normaal) achter de pv. 
Je ne me couche pas = ik ga niet naar bed
Je ne me suis pas couché = ik ben niet naar bed gegaan

Slide 15 - Slide

Kies de juiste optie:
Het wederkerend werkwoord vervoeg je altijd met het hulpwerkwoord ...
A
avoir
B
être

Slide 16 - Quiz

Kies de juiste optie:
Tu ___ tôt (se coucher - ONTK.). Let op: passé composé.
A
tu ne te pas es couché
B
tu ne t'es pas couché
C
tu n' es te pas couché
D
tu ne t'es couché pas

Slide 17 - Quiz

Kies de juiste optie:
Léa et Julie ___ au cinéma (s'amuser). Let op: passé composé.
A
se sont amusées
B
se sont amusés

Slide 18 - Quiz

Vul zelf het goede antwoord in:
Les élèves ___ dans leur chambre (se reposer) présent

Slide 19 - Open question

Vul zelf het goede antwoord in:
Vous ___ hier soir Luc et Julie? (s'amuser). Let op: passé composé.

Slide 20 - Open question

Vul zelf het goede antwoord in:
Il ___ pendant deux heures (s'entraîner). Let op: passé composé.

Slide 21 - Open question

Vertaal: Alain en Louis hebben zich geschoren
A
Alain et Louis se sont rasés
B
Alain et Louis se sont rasé
C
Alain et Louis se sont rasée
D
Alain et Louis se sont rasées

Slide 22 - Quiz

Vertaal: Adèle en Claudine hebben (zich) gedoucht
A
Adèle et Claudine se sont douché
B
Adèle et Claudine se sont douchées
C
Adèle et Claudine ont se douché
D
Adèle et Claudine ont se douchées

Slide 23 - Quiz

Vertaal: jij bent niet naar bed gegaan.
A
tu ne t'est pas couché
B
tu ne t'es pas couché
C
tu ne t'es pas couchée
D
tu ne t'est pas couchée

Slide 24 - Quiz

Vertaal: Meneer Dubon is niet naar bed gegaan

Slide 25 - Open question

Vertaal: Zij heeft zich gewassen

Slide 26 - Open question

Vertaal: Hij heeft zich niet gehaast

Slide 27 - Open question