Landstede Groep

2.1 Het aanbod in de markt

Doel van de les
Je weet wat constante en variabele kosten zijn.
Je weet dat de totale kosten bestaan uit variabel en constante kosten.
Je weet wat de marginale kosten zijn.
Je weet wat totale opbrengst is TO (omzet)
Je weet wat de marginale opbrengsten MO zijn.

1 / 10
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 10 slides, with text slides.

Items in this lesson

Doel van de les
Je weet wat constante en variabele kosten zijn.
Je weet dat de totale kosten bestaan uit variabel en constante kosten.
Je weet wat de marginale kosten zijn.
Je weet wat totale opbrengst is TO (omzet)
Je weet wat de marginale opbrengsten MO zijn.

Slide 1 - Slide

Constante of vaste kosten CK
Altijd een vast bedrag bijvoorbeeld de huur van het pand.
(Wiskundig is dit het startgetal van de 1e graadsfunctie)

Slide 2 - Slide

Totale constante kosten TCK 
De huur van het pand € 1200 per maand
bij een productie (q) van:
q             TCK                     GCK      (gemiddelde constante kosten ofwel de constante kosten per stuk)
1               € 1200             €1200                         TCK/q = GCK
2              € 1200              € 600                         GCK*q = TCK
3              € 1200              € 400
4               € 1200             € 300



Slide 3 - Slide

Totale variabele kosten TVK
TVK variëren met de productie omvang. Bijvoorbeeld als een pizzeria € 5 per pizza nodig heeft voor grondstoffen (meel water ingrediënten). Wiskundig is dit het hellingsgetal van de eerste graads functie.
q           TVK         GVK                         TVK/q = GVK
1             € 5              € 5                       GVK*q = TVK
2             € 10           € 5
3             € 15           € 5 

Slide 4 - Slide

De totale kosten TK
De funtie TK = vk + ck
De kostenfunctie van van de pizzeria TK = 5q + 1200
waarbij q de productie omvang is

Slide 5 - Slide

De marginale kosten MK (de extra kosten bij uitbreiding met één extra eenheid)
De pizzeria vraagt zich af of ze de productie omvang kunnen uitbreiden ∆q (fonetisch: delta ku)
Hij vraagt zich af of zijn kosten dan ook zullen toenemen ∆TK
De marginale kosten kan je bereken door: ∆TK/∆q



Slide 6 - Slide

De opbrengsten TO
De opbrengst van de ondernemer. De pizzeria verkoopt de pizza's voor € 12 per stuk.
De verkoopopbrengst (omzet) kan je uitrekenen door het aantal verkochte pizza's (q) te vermenigvuldigen met de verkoopprijs €12
TO = p*q
q             p                TO
1              € 5            € 5
2             € 5             € 10  

Slide 7 - Slide

De marginale opbrengst MO. ∆TO/∆q
De ondernemer kan zijn omzet vergroten door meer te verkopen. Iedere extra verkochte pizza levert € 12 op.

Slide 8 - Slide

Weektaak 49
Hst 2 
2.1 opdracht 1 t/m 12 
Herhaling 



2.2 opdracht 15 t/m 18

Slide 9 - Slide

week 50
maken 2.2 opdracht 19 t/m 25
Doe de eindexamencheck 
Herhaling blz 72 en 73

Slide 10 - Slide