Voorraadgrootheid: hiervan meet je de waarde op een bepaald moment. Bijv: je spaarsaldo op 19 maart 2019
Stroomgrootheid: hiervan meet je de waarde over een periode
bijv: de hoeveelheid opgebouwde rente over je spaarrekening.
Slide 6 - Slide
Peter heeft €1000,- spaargeld. Hij krijgt het eerste jaar 2% rente, het 2e jaar 1,2% en het 3e jaar 1,0%. Hoeveel spaargeld heeft hij naar 3 jaar? Noteer de berekening (zonder antwoord)
Slide 7 - Open question
Deflatie is het omgekeerde van inflatie. In welk geval is het reële rendement gelijk aan het nominale rendement?
A
Bij inflatie
B
Bij deflatie
C
Bij een inflatie van 0%
Slide 8 - Quiz
In welk geval is het nominale rendement lager dan het reële rendement?
A
Bij inflatie
B
Bij deflatie
C
Bij een inflatie van 0%
Slide 9 - Quiz
Door inflatie stijgt de koopkracht van geld
A
Juist
B
Onjuist
Slide 10 - Quiz
Een reden voor het ontstaan van inflatie is een daling van de maatschappelijke geldhoeveelheid
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quiz
De rente die een bank uitkeert op je spaarrekening is een voorbeeld van reëel rendement
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quiz
Het loon dat je op je bankrekening krijgt bijgeschreven voor je bijbaantje