Landstede Groep

Domein E1

Domein E1
Ruilen over de tijd

module heden, verleden en toekomst 
hoofdstuk 1 en 2
1 / 14
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Domein E1
Ruilen over de tijd

module heden, verleden en toekomst 
hoofdstuk 1 en 2

Slide 1 - Slide

Tijd is geld
Algemene prijs van tijd (voor iedereen gelijk)  vs. individuele prijs van tijd (voor iedereen verschillend)  
Individuele prijs van tijd en algemene prijs van tijd bepalen o.a. of je gaat sparen of lenen.  
Intertemporele substitutie (verschuiven van consumptie over de tijd) 

Slide 2 - Slide

inflatie
Stijging van het algemene prijspeil.  
- Ontstaan van inflatie door groei maatschappelijke geldhoeveelheid (in dit boekje gaat het met name over bestedingsinflatie) 
 
Berekenen aan de hand van de CPI

Slide 3 - Slide

Rendement
Rendement = wat levert een investering op in verhouding tot de investering.  
Nominaal rendement = procentuele verandering hoeveelheid euro's  
reele rendement = procentuele verandering koopkracht

Slide 4 - Slide

Rendement
Nominaal rendement = procentuele verandering hoeveelheid euro's
Reele rendement = procentuele verandering koopkracht
RIC = NIC / PIC x 100
RIC = Reeel Indexcijfer
PIC = Prijsindexcijfer (CPI)
NIC = Nominaal IndexCijfer

Slide 5 - Slide

voorraad en stroomgrootheden
Voorraadgrootheid: hiervan meet je de waarde op een bepaald moment. Bijv: je spaarsaldo op 19 maart 2019

Stroomgrootheid: hiervan meet je de waarde over een periode
bijv: de hoeveelheid opgebouwde rente over je spaarrekening.

Slide 6 - Slide

Peter heeft €1000,- spaargeld. Hij krijgt het eerste jaar 2% rente, het 2e jaar 1,2% en het 3e jaar 1,0%. Hoeveel spaargeld heeft hij naar 3 jaar? Noteer de berekening (zonder antwoord)

Slide 7 - Open question

Deflatie is het omgekeerde van inflatie. In welk geval is het reële rendement gelijk aan het nominale rendement?
A
Bij inflatie
B
Bij deflatie
C
Bij een inflatie van 0%

Slide 8 - Quiz

In welk geval is het nominale rendement lager dan het reële rendement?
A
Bij inflatie
B
Bij deflatie
C
Bij een inflatie van 0%

Slide 9 - Quiz

Door inflatie stijgt de koopkracht van geld
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Een reden voor het ontstaan van inflatie is een daling van de maatschappelijke geldhoeveelheid
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quiz

De rente die een bank uitkeert op je spaarrekening is een voorbeeld van reëel rendement
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz

Het loon dat je op je bankrekening krijgt bijgeschreven voor je bijbaantje
A
voorraadgrootheid
B
stroomgrootheid

Slide 13 - Quiz

De hoeveelheid leerlingen op school
A
voorraadgrootheid
B
stroomgrootheid

Slide 14 - Quiz