4: De woorden die Bontekoe voor de anderen gebruikt, maken van de bemanning verstandige mensen (ze overleggen, beraadslagen, denken na over wat ze doen. Ze voeren wat ze doen ook nauwkeurig uit: bekijken de koers, het landschap etc. Het beeld van de bemanning is dus dat ze weldenkend zijn. De eilanders brengen zaken naar de zeelieden toe (zijn dus dienend). Ze maken geluiden als beesten (zijn dus dierlijk). Ze drinken zonder dat ze idee hebben hoe een beker/schaal te gebruiken (zijn dus onbeschaafd), en doen wilde dingen als ze gedronken hebben (zijn dus ongeremd). Ze dansen als ze muziek horen (ook dat is ongeremd), en blijken niet de god van de zeelieden te kennen (zijn dus onwetend). In deze passages beschrijft Bontekoe zijn eigen bemanningsleden vrijwel niet, maar hij suggereert wel dat er contrast is: het valt hem op dat de eilanders dienend, dierlijk, onbeschaafd, ongeremd en onwetend zijn.