This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
(OEFEN)TOETS VMBO E&O Marketing
Hoofdstuk 1 t/m 3
Lees eerst de vragen
Vul daarna de antwoorden in
Veel succes
Slide 1 - Slide
Wat wordt er bedoeld met het ‘imago’ van een bedrijf?
A
Hoe het bedrijf reclame maakt
B
Hoeveel winst het bedrijf maakt
C
Welk beeld de klanten hebben van het bedrijf.
D
Welke producten het bedrijf verkoopt
Slide 2 - Quiz
Welke uitspraak over marketing is waar?
A
Marketing is hoe een bedrijf de administratie regelt
B
Marketing is hoe een bedrijf een begroting opstelt.
C
Marketing is hoe een bedrijf een klantenbestand bijhoudt.
D
Marketing is hoe een bedrijf nieuwe klanten probeert te krijgen
Slide 3 - Quiz
Welke van de onderstaande producten is een dienst?
A
iPhone
B
Magnum
C
Spotify abonnement
D
Sneakers
Slide 4 - Quiz
Welke van de onderstaande winkelketens heeft een breed assortiment?
A
AH
B
Food Locker
C
Hans Anders Opticien
D
H&M
Slide 5 - Quiz
Welke uitspraak over een merk is waar
A
Een merk is altijd hoog geprijsd en van goede kwaliteit.
B
Een merk kan je herkennen aan een logo en de vormgeving.
C
Een merk roept een gevoel op en ligt altijd in een kledingwinkel.
D
Merken proberen altijd zo veel mogelijk op elkaar te lijken.
Slide 6 - Quiz
Stelling: Btw is belasting die de overheid krijgt op de verkoop van producten of diensten.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quiz
Wat is een voorbeeld van bedrijven die elkaars concurrent zijn?
A
Een fietswinkel en een dierenwinkel.
B
Een telefoonwinkel en een elektronicawinkel.
C
Een schoenenwinkel en een hoedenwinkel.
D
Een bakker en een bloemist.
Slide 8 - Quiz
Wat is een USP?
A
Iets dat ervoor zorgt dat de prijzen overzichtelijk zijn.
B
Iets dat het bedrijf uniek en dus aantrekkelijk maakt.
C
Iets dat uniek is voor bedrijven die kleding verkopen.
D
Iets wat bedrijven verbindt, zodat ze op elkaar lijken.
Slide 9 - Quiz
Welke woorden zijn onderdeel de zes P’s van de bedrijfsformule?
A
Plaats en plan
B
Plan en plakken
C
Printen en presentatie
D
Productie en potentie
Slide 10 - Quiz
Hoe worden alle producten die een bedrijf aanbiedt genoemd?
A
De investering
B
De voorraad
C
Het assortiment
D
Het kapitaal
Slide 11 - Quiz
Wie/wat probeert een bedrijf te bereiken?
A
Concurrent
B
Doelgroep
C
Kapitaalverschaffer
D
Reclamebureau
Slide 12 - Quiz
Wat is een onderzoek dat op het gebied van marketing wordt gedaan?
A
Onderzoek naar apen in het regenwoud.
B
Onderzoek naar de giftigheid van stoffen.
C
Onderzoek naar de wensen van de doelgroep.
D
Onderzoek naar de werking van een medicijn.
Slide 13 - Quiz
Wat betekent “de doelgroep segmenteren”?
A
Een nieuw personeelslid aannemen.
B
Onderverdelen van de doelgroep.
C
Onderzoek doen naar de concurrent.
D
Reclame maken voor een product.
Slide 14 - Quiz
Wat is een voorbeeld van geografische gegevens van de doelgroep?
A
Inkomensniveau
B
Leeftijd
C
Opleidingsniveau
D
Woonplaats
Slide 15 - Quiz
Wat is een voorbeeld van psychosociale gegevens van de doelgroep?
A
Beroep
B
Geboorteplaats
C
Geslacht
D
Interesses
Slide 16 - Quiz
Wat is voorbeeld van een transparante markt?
A
Een markt waar alleen maar glazen producten worden verkocht en markt waar alleen maar glazen producten
worden verkocht
B
Een markt waar alleen maar hetzelfde product verkocht wordt.
C
Een markt waar de klant de prijzen kent van alle bedrijven.
D
Een markt waar de klant niet weet wat de verschillen tussen bedrijven zijn
Slide 17 - Quiz
Van welke concurrentie is er sprake als je een maaltijd thuis wil laten bezorgen?
A
Behoeften concurrentie
B
Generieke concurrentie
C
Merkenconcurrentie
D
Productvormconcurrentie
Slide 18 - Quiz
Welke uitspraak over trends is waar?
A
Een trend wordt door veel mensen gevolgd
B
Een trend blijft voor altijd populair.
C
Iedere ondernemer kan makkelijk trendonderzoek doen.
D
Trendwatching heeft alleen te maken met horloges.
Slide 19 - Quiz
Wat is de juiste volgorde van de stappen van leveranciersonderzoek?
A
Inkopen, selecteren, onderhandelen en specificeren
B
selecteren, inkopen, specificeren en onderhandelen.
C
Selecteren, specificeren, onderhandelen en inkopen.
D
Specificeren, selecteren, onderhandelen en inkopen
Slide 20 - Quiz
Wat voor gegevens over de doelgroep worden bij fieldresearch verzameld?
A
Nieuwe
B
Bestaande
C
Nieuwe en bestaande
D
Geen van bovenstaande mogelijkheden
Slide 21 - Quiz
Wat voor gegevens over de doelgroep worden bij deskresearch verzameld?
A
Nieuwe
B
Bestaande
C
Nieuwe en bestaande
D
Geen van bovenstaande mogelijkheden
Slide 22 - Quiz
Welke van de onderstaande mogelijkheden zijn allebei een onderzoeksmethode voor fieldresearch?
A
Enquêtes afnemen bij de doelgroep en op internet informatie zoeken over de doelgroep
B
Gesprekken voeren met leden van de doelgroep en enquêtes bij ze afnemen.
C
Gesprekken voeren met de leden van de doelgroep en met collega’s over de doelgroep.
D
Op het internet en in het bedrijfsarchief informatie verzamelen over de doelgroep
Slide 23 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een extern onderzoek?
A
Concurrentie onderzoek
B
Klanttevredenheidsonderzoek
C
Telefonisch bereikbaarheidsonderzoek
D
Website onderzoek
Slide 24 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een intern onderzoek?
A
Onderzoek naar de leeftijdsopbouw van de doelgroep in een gebied
B
Onderzoek naar de sterktes en zwaktes van het bedrijf.
C
Onderzoek naar kansen en bedreigingen voor het bedrijf.
D
Onderzoek naar trends en ontwikkelingen in de branche/bedrijfstak.
Slide 25 - Quiz
Met welke vraag krijg je het meeste informatie van een klant?
A
Gesloten vraag
B
Meerkeuze vraag
C
Open vraag
D
Stellingvraag
Slide 26 - Quiz
Wat heb je nodig voor een observatie?
A
Een doel
B
Een plan
C
Een doel en een plan
D
Een doel, een plan en een enquête
Slide 27 - Quiz
Wat is onderdeel van het analyseren van een onderzoek?
A
Collega’s vragen of zij het resultaat goed vinden.
B
Nadenken of de onderzoeksvraag is beantwoord.
C
Teruggaan en opnieuw het onderzoek uitvoeren.
D
Zoeken naar nog meer deelnemers voor de enquête.
Slide 28 - Quiz
Claire wilt een nieuwe jas en een nieuwe telefoon kopen. Is er tussen de winkels spraken van behoefteconcurrentie?
A
Nee, want het zijn verschillende producten
B
Nee, mits winkels in een andere straat zijn
C
Ja, mits Claire maar één van de twee kan kopen
D
Ja, mits Claire allebei de producten koopt
Slide 29 - Quiz
Slide 30 - Slide
We zijn bijna door de lesstof heen van marketing. We hebben nog wel een paar lesweken. Wat zal jij in de tijd graag willen leren/ doen? (Uitval is geen optie)