What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Landstede Groep
‹
Return to search
H2 NN 4-GT Taalverzorging 1 Spelling
Taalverzorging - aan elkaar of los schrijven
1 / 40
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 4
This lesson contains
40 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Taalverzorging - aan elkaar of los schrijven
Slide 1 - Slide
Leerdoel
Je leert over woorden aan elkaar of los schrijven.
Slide 2 - Slide
Aan elkaar of los schrijven
In de Nederlandse taal schrijven we 2 of meer woorden aan elkaar als die één begrip vormen.
Als je hier niet bij stilstaat, kunnen er rare woordspelingen ontstaan. Kijk maar eens mee!
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Lange zwemmer?
Slide 5 - Slide
Zijn de glazen rood?
Slide 6 - Slide
Regels aan elkaar of los
Werkwoorden die beginnen met een voorzetsel
:
Dit zijn scheidbare werkwoorden en kun je los schrijven.
Vb. Ik heb mijn kamer opgeruimd.
Vb. Ik ga mijn kamer opruimen.
Vb. Ik ruim mijn kamer op.
Slide 7 - Slide
Regels aan elkaar of los
Samengestelde zelfstandig naamwoorden
:
Deze schrijven we aan elkaar.
Vb. kassabon, schoonmaakdoekjes, langeafstandsloper.
Slide 8 - Slide
Regels aan elkaar of los
Samengestelde aardrijkskundige namen:
Deze schrijven we aan elkaar met een koppelteken ( - ).
Vb. Zuid-Holland, Noord-Groningen, Zuid-Afrikaans
Slide 9 - Slide
Regels aan elkaar of los
Getallen tot en met het woord duizend:
Deze schrijven we aan elkaar
Vb. tweeduizend, tweeëndertigduizend, achtenveertighonderd,
Vb. vierduizend achthonderd
Slide 10 - Slide
Regels aan elkaar of los
Voorzetsels met woorden als er- daar- hier- waar-
Deze schrijven we aan elkaar
Vb. hiermee, ermee, daarmee, waarmee, erdoor, hierdoor, erdoor, daardoor, waardoor
Slide 11 - Slide
Regels aan elkaar of los
Twee voorzetsels die achter elkaar staan
Deze schrijven we aan elkaar
Vb. achteruit, bovenop, onderaan, achterin, tussendoor
Slide 12 - Slide
Let op
Een bijvoeglijk naamwoord schrijf je natuurlijk nooit aan het zelfstandig naamwoord.
Kijk dus goed wanneer een woord bijvoeglijk in zijn betekenis is.
Slide 13 - Slide
Aan elkaar of los?
A
Zuid-Hollander
B
ZuidHollander
C
Zuid Hollander
Slide 14 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
bruinebonensoep
B
bruine bonensoep
C
bruine bonen soep
Slide 15 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
Babybed
B
Baby bed
Slide 16 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
On line
B
Online
Slide 17 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
lange termijn planning
B
langetermijnplanning
C
lange termijnplanning
D
langetermijn planning
Slide 18 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
adembenemende voorstelling
B
adembenemendevoorsteling
C
adem benemende voorstelling
D
adem benemendevoorstelling
Slide 19 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
bananen schil
B
bananenschil
Slide 20 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
driekamer appartement
B
driekamerappartement
C
drie-kamer-appartement
D
drie kamer appartement
Slide 21 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
Operatiekamer
B
Operatie kamer
C
Operatie-kamer
Slide 22 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
daar boven
B
daarboven
Slide 23 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
Politie auto
B
Politieauto
Slide 24 - Quiz
Aan elkaar of los?
Wat is juist?
A
tegenkomen
B
tegen komen
C
daarachter
D
daar achter
Slide 25 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
Liefdesscène
B
Liefdes scène
Slide 26 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
Vijf sterren hotel
B
Vijfsterren hotel
C
Vijf sterrenhotel
D
Vijfsterrenhotel
Slide 27 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
Rodewijn
B
Rode wijn
Slide 28 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
minimum inkomen
B
minimuminkomen
Slide 29 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
Coronavirus
B
Corona virus
Slide 30 - Quiz
Aan elkaar of los?
Ik heb het verslag ...
A
afgemaakt
B
af gemaakt
Slide 31 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
Soepautomaat
B
soep automaat
Slide 32 - Quiz
aan elkaar of los?
A
daar om heen
B
daaromheen
C
daarom heen
D
daar omheen
Slide 33 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
trein en bus verkeer
B
treinenbusverkeer
C
trein- en bus verkeer
D
trein- en busverkeer
Slide 34 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
zevenhonderddertien
B
zeven honderd dertien
C
zevenhonderd dertien
D
zeven honderddertien
Slide 35 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
zeven honderd dertien duizend
B
zevenhonderd dertienduizend
C
zevenhonderd der tien duizend
D
zevenhonderd dertien duizend
Slide 36 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
Maximumsnelheid
B
Maximum snelheid
Slide 37 - Quiz
Aan elkaar of los?
Bah, wat is dit ....!
A
huis vuil
B
huisvuil
Slide 38 - Quiz
Aan elkaar of los?
A
speur hond
B
speurhond
Slide 39 - Quiz
Aan elkaar of los?
langeafstandsloper
A
Los: lange afstands loper
B
Los: lange afstandsloper
C
Los: langeafstands loper
D
Aan elkaar: langeafstandsloper
Slide 40 - Quiz