Landstede Groep

V6 paragraaf 97-108

'Nihil est, Glaucia, quod metuas.' (97, r. 3-4) Waarom hoeft Glaucia niet te vrezen?
A
Omdat Cicero Glaucia niet verdenkt
B
Omdat Cicero geen bewijs tegen Glaucia zegt te hebben
C
Omdat het Cicero er niet om gaat wie de moord gepleegd heeft
D
Omdat Cicero in Glaucia juist een medestander ziet
1 / 5
next
Slide 1: Quiz
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 5 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

'Nihil est, Glaucia, quod metuas.' (97, r. 3-4) Waarom hoeft Glaucia niet te vrezen?
A
Omdat Cicero Glaucia niet verdenkt
B
Omdat Cicero geen bewijs tegen Glaucia zegt te hebben
C
Omdat het Cicero er niet om gaat wie de moord gepleegd heeft
D
Omdat Cicero in Glaucia juist een medestander ziet

Slide 1 - Quiz

Wie wordt met illum (98, r. 3) bedoeld?
A
Sextus Roscius jr.
B
Sextus Roscius sr.
C
Mallius Glaucia
D
Titus Roscius Magnus

Slide 2 - Quiz

Waarom zou Capito geen getuigenis moeten afleggen?
A
Omdat hij niks van de moord weet
B
Omdat de zaak (ook) hemzelf betreft
C
Omdat hij familie is van de aangeklaagde
D
Omdat Erucius dat niet wil

Slide 3 - Quiz

Wie heeft de landgoederen van Sextus Roscius verkocht?
A
Sulla
B
Chrysogonus
C
Titus Roscius Magnus
D
Titus Roscius Capito

Slide 4 - Quiz

Welk punt dat ook eerder gemaakt is draagt Cicero in de passage in vertaling weer aan?
A
De schoonheid van het leven op het platteland
B
De aanwezigheid van Capito bij het gezantschap uit Ameria
C
De onterving van Sextus Roscius jr. door zijn vader
D
Dat andere sprekers geschikter zouden zijn dan Cicero

Slide 5 - Quiz