What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Landstede Groep
‹
Return to search
h9.6 "een zout herkennen"
Hst 9.6 "een zout herkennen"
1 / 23
next
Slide 1:
Slide
Scheikunde
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 4
This lesson contains
23 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Hst 9.6 "een zout herkennen"
Slide 1 - Slide
leerdoelen
Slide 2 - Slide
vandaag
Herhaling vorige paragrafen
filmpje Miranda Onstenk
uitleg een zout herkennen
Slide 3 - Slide
Geef de formule van IJzer(III)chloride
timer
1:00
Slide 4 - Open question
Geef de formule van amoniumfosfaat
timer
1:00
Slide 5 - Open question
Is deze stof goed oplosbaar?
Z
n
I
2
A
ja
B
nee
Slide 6 - Quiz
Geef de oplosvergelijking van
Z
n
I
2
Slide 7 - Open question
Als je mini-oplosbaarheidstabel alleen maar g heeft. Wat krijg je dan?
A
Een heldere oplossing waarin alle ionen opgelost zijn
B
Een troebele suspensie waarin een slecht oplosbaar zout is ontstaan
Slide 8 - Quiz
Hoe zou je koperfosfaat uit een vloeistof kunnen halen?
A
indampen
B
extraheren
C
filtreren
D
adsorberen
Slide 9 - Quiz
Slide 10 - Video
koperionen zijn blauw
Slide 11 - Slide
ijzerionen zijn bruin
Slide 12 - Slide
Positieve ionen die verhit worden gaan licht uitzenden. Ieder ion zijn eigen kleur.
(zie BINAS 38)
Slide 13 - Slide
verschil in oplosbaarheid
voorbeeld: natriumcarbonaat of calciumcarbonaat?
Slide 14 - Slide
verschil in oplosbaarheid
voorbeeld: natriumcarbonaat of calciumcarbonaat?
Doe een schepje in een reageerbuis, water erbij.
Troebel: calciumcarbonaat
Helder: natriumcarbonaat
Slide 15 - Slide
verschil in oplosbbarheid
voorbeeld: natriumfosfaat of natriumsulfaat?
Slide 16 - Slide
verschil in oplosbaarheid
voorbeeld: natriumfosfaat of natriumsulfaat?
Beide zouten goed oplosbaar, beide zouten Na-zouten.
Het verschil zit in het negatieve ion: PO
4
3-
of SO
4
2-
Slide 17 - Slide
verschil in oplosbaarheid
voorbeeld: natriumfosfaat of natriumsulfaat?
Het verschil zit in het negatieve ion: PO
4
3-
of SO
4
2-
Zoek een + ion dat met de ene wel en de ander niet een neerslag vormt
Slide 18 - Slide
verschil in oplosbaarheid
voorbeeld: natriumfosfaat of natriumsulfaat?
Het verschil zit in het negatieve ion: PO
4
3-
of SO
4
2-
Zoek een + ion dat met de ene
wel
en met de ander
niet
een neerslag vormt
Slide 19 - Slide
PO
4
3-
SO
4
2-
Slide 20 - Slide
PO
4
3-
SO
4
2-
Cu
2+
g
s
Slide 21 - Slide
Met Cu
2+
kan je dus verschil zien.
De leverancier van de Cu
2+
zou CuCl
2
kunnen zijn (of Cu(NO
3
)
2
of CuSO
4
of ...)
Slide 22 - Slide
Samengevat:
met welk ion kan je verschil zien (s/g)?
welk goed oplosbaar zout levert dat ion?
Slide 23 - Slide