1. Ik weet op welke 3 manieren een kracht zorgt voor veranderingen.
2. Ik kan verschillende krachten benoemen. En voorbeelden geven wanneer deze kracht wordt gebruikt
3. Ik kan de (zwaarte)kracht uitrekenen van een persoon of voorwerp. Of aan de hand van de (zwaarte)kracht de massa van een voorwerp of persoon berekenen.
4. Ik kan uitleggen wat er bedoeld wordt met aangrijpingspunt, richting en grootte van een kracht
5. Ik weet hoe ik een kracht moet tekenen en weet hoe ik daarbij gebruik maken van een krachtschaal.
6. Ik kan het zwaartepunt van een voorwerp bepalen
7. Ik weet hoe je een kracht kunt meten.
8. Ik weet hoe krachten kunnen samenwerken en weet wat nettokracht is
9. Ik kan de nettokracht berekenen.