Landstede Groep

#8 6.3 krachten

6.3 Krachten
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

6.3 Krachten

Slide 1 - Slide

Leerdoelen / Onderwerpen
  • Ik kan verschillende soorten krachten noemen
  • Ik kan de zwaartekracht op een massa uitrekenen
  • Ik kan het begrip nettokracht uitleggen
  • Ik kan de nettokracht van verschillende krachten uitrekenen 
  • Ik kan krachten tekenen op schaal

Slide 2 - Slide

Soorten krachten
Zwaartekracht
Spankracht
Normaalkracht
Wrijvingskracht
Veerkracht
Spierkracht
Kleefkracht
Magnetische kracht
Windkracht
Elektrische kracht

Newton

Slide 3 - Slide

Zwaartekracht
Kracht geef je aan met de letter '𝐹' (Force). 
De eenheid is Newton (N). 

Zwaartekracht (𝐹𝑧):
De kracht waarmee de aarde aan alle voorwerpen trekt. 
De zwaartekracht teken je altijd naar beneden.

𝑍𝑤𝑎𝑎𝑟𝑡𝑒𝑘𝑟𝑎𝑐ℎ𝑡=𝑚𝑎𝑠𝑠𝑎 𝑥 10




Slide 4 - Slide

Energieverbruik berekenen
Zwaartekracht=massa10
Fz=m10

Slide 5 - Slide

Hoe teken je een kracht?
Een kracht teken je als een pijl.
  • Aangrijpingspunt (de pijl begint in het zwaartepunt)
  • Grootte (let op de schaalverdeling!)
  • Richting

Slide 6 - Slide

Krachten meten
Krachten meet je met een krachtmeter.
In een krachtmeter zit een veer. 

Elke krachtmeter heeft een ander meetbereik.
Het meetbereik hangt af van de stugheid 
van de veer. 

Slide 7 - Slide

Hoe bereken je de nettokracht?
Meewerkende krachten -> tel je bij elkaar op.
Nettokracht = 280 N ->
 

Tegenwerkende krachten -> trek je van elkaar af.
Nettokracht = 60 N <-


Als tegenwerkende krachten even groot zijn, dan is Fnetto = 0 N
Er verandert dan niks. 


Slide 8 - Slide

Meewerkende krachten
  1. Spierkracht
  2. Aandrijfkracht
  3. Windkracht (wind mee)
  4. Zwaartekracht (bergaf)


Tegenwerkende krachten
  1. Windkracht (wind tegen)
  2. Zwaartekracht (bergop)
  3. Wrijvingskrachten
  • Rolwrijving
  • Luchtwrijving
  • Remwrijving

Meewerkende krachten
  1. Spierkracht
  2. Aandrijfkracht
  3. Windkracht (wind mee)
  4. Zwaartekracht (bergaf)


Tegenwerkende krachten
  1. Windkracht (wind tegen)
  2. Zwaartekracht (bergop)
  3. Wrijvingskrachten
  • Rolwrijving
  • Luchtwrijving
  • Remwrijving

Slide 9 - Slide

Hoe ontstaat een beweging?
1. Versnellen
- Spierkracht is groter dan de wrijvingskracht

2. Snelheid blijft gelijk (constant)
- Spierkracht is evengroot als de wrijvingskracht

3. Vertragen
- Spierkracht is kleiner dan de wrijvingskracht

4. Remmen
- Spierkracht is 0, wrijvingskracht wordt heel groot.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

3 Soorten bewegingen
Versnelling --------------------------------------->


Constante snelheid ->


Vertraging ---------------------------------------->

Slide 12 - Slide

Noem 3 krachten die bij trampoline springen werken:

Slide 13 - Open question

Jesse weegt 55 kg. Hoeveel is de zwaartekracht op hem?
A
55 N
B
5,5 N
C
555 N
D
550 N

Slide 14 - Quiz

Hoe bereken je de snelheid?
Formule:
Gemiddelde snelheid = Afstand : Tijd
                       v                    =         s        :   t

Slide 15 - Slide

Rekenen met snelheid
Alex fietst 2 uur lang. Hij legt een afstand af van 36 kilometer. 
Wat was zijn gemiddelde snelheid in km/h?

1. Gegeven             Afstand = 36 km        Tijd = 2 uur
2. Gevraagd          Gemiddelde snelheid
3. Formule             Gemiddelde snelheid = Afstand : Tijd
4. Berekening      Gemiddelde snelheid = 36 : 2
5. Antwoord         Gemiddelde snelheid = 18 km/h


Slide 16 - Slide

Hoe reken je snelheid om?
10 m/s
10 x 3,6 = 36 km/h


90 km/h 
90 : 3,6 = 25 m/s

Slide 17 - Slide

45 minuten =
A
4,5 uur
B
0,45 uur
C
0,5 uur
D
0,75 uur

Slide 18 - Quiz

Hoe bereken je de gemiddelde snelheid?
A
Afstand x Tijd
B
Afstand : Tijd
C
Tijd : Afstand
D
Tijd x Afstand

Slide 19 - Quiz

Vincent fietst 3 uur. Hij legt een afstand af van 54 km. Wat is zijn gemiddelde snelheid in km/h?

Slide 20 - Open question

25 m/s =
A
25 km/h
B
6,9 km/h
C
90 km/h
D
1500 km/h

Slide 21 - Quiz

Een VW up heeft een massa van 891 kg.
Wat is de zwaartekracht op de Up?
A
m = 891 kg
B
m = 8 910 kg
C
F = 891 N
D
F = 8 910 N

Slide 22 - Quiz

Een pot pindakaas heeft een massa van 800 g.
Bereken de zwaartekracht op de pot.

Slide 23 - Open question

Maken (BB)
paragraaf 6.3
maken 1 t/m 13


Daarna nakijken met nakijkboek

timer
15:00
Zelfstandig werken.
Heb je vragen? Check je boek eerst.
Na de timer bespreken we vragen.

Slide 24 - Slide

Huiswerk
Maken in de les:
Maken t/m 13

Wat niet af is maak je thuis verder af

Slide 25 - Slide