Voor je begint krijg je wat informatie vooraf.
In de joodse Thora staat veel geboden en regels, die je kunt samenvatten in 1 dubbele hoofdregel: 'Je moet God liefhebben boven alles en je moet je naaste liefhebben als jezelf'. Veel mensen vroegen zich af wie nu precies je naaste was. Was elke joodse medeburger je naaste? Of kon een vreemdeling ook je naaste zijn? Waren het alleen je medegelovigen? Of behoorden ook de Romeinen tot je naasten.
Op een dag was Jezus in gesprek met mensen over de twee belangrijkste geboden van de Thora. Iemand vroeg toen aan hem 'Wie is nu precies mijn naaste?' Jezus vertelde hem hiervoor een parabel.
Voordat je gaat lezen, eerst de nodige achtergrondinformatie. Samaritanen werden door de joden als niet joods beschouwt. Ze gingen niet met elkaar om en hadden ronduit een hekel aan elkaar. Want vonden de joden, de Samaritanen houden zich niet aan de Thora.
Priesters en Levieten werkten in de tempel in Jeruzalem. De priesters mochten offers brengen in de tempel en het volk zegenen. De Levieten hielpen de priesters bij het offeren. Zij maakten ook de tempel schoon en hielden er toezicht. Beide beroepen kenden strenge regels op het gebied van reinheid en kleding. Een priester of een Leviet mocht bijvoorbeeld niet in contact komen met een dode. Gebeurde dit toch, dan moest hij door een ritueel bad weer rein worden.