Landstede Groep

HG 9 (herhaling)

In welke naamval staat het woord ἀέρι (r. 1)?
A
nominativus
B
genitivus
C
dativus
D
accusativus
1 / 16
next
Slide 1: Quiz
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

In welke naamval staat het woord ἀέρι (r. 1)?
A
nominativus
B
genitivus
C
dativus
D
accusativus

Slide 1 - Quiz

Waarom staat er ἔστι in regel 9?
A
Omdat het onderwerp enkelvoud is
B
Omdat het onderwerp onzijdig meervoud is
C
Omdat het onderwerp hetzelfde is als de vorige zin
D
Omdat het onderwerp meervoud is

Slide 2 - Quiz

Vertaal r. 20-21 in goed Nederlands:
Βούλομαι μὲν μῆλα χλωρὰ
καὶ ἐρυθρά, οὐδὲ ξανθά.

Slide 3 - Open question

Welke vorm heeft αἱρούμεθα (r. 31)?
A
1e persoon enkelvoud (ik)
B
3e persoon enkelvoud (hij/zij/het)
C
1e persoon meervoud (wij)
D
3e persoon meervoud (zij)

Slide 4 - Quiz

Welke persoon heeft αἱρεῖσθε (r. 35)?

Slide 5 - Open question

Wat is de vertaling van r. 39-40?
Ἡ μὲν οὖν Εὐρυδίκη οὐχ ἕξ, ἀλλὰ πέντε νομίσματα παρέχει.
A
Dus Eurydike koopt niet zes, maar vijf appels.
B
Dus Eurydike geeft niet zes, maar vijf munten.
C
Eurydike koopt niet zes, maar vijf appels.
D
Eurydike geeft niet zes, maar vijf munten.

Slide 6 - Quiz

Waarom staat τοῦ καπηλείου (r. 43) in de genitivus?

Slide 7 - Open question

Welke vorm van het werkwoord is ὠνεῖσθαι (r. 44)?
A
infinitivus
B
1e persoon enkelvoud
C
3e persoon enkelvoud
D
3e persoon meervoud

Slide 8 - Quiz

Geef een goede Nederlandse vertaling van r. 52-53: Ἡ δ’ Εὐρυδίκη αἱρεῖται
τὴν ταπεινοτάτην·

Slide 9 - Open question

Wie heeft de nieuwste kleren?
A
Strakhos
B
Markos
C
Eurydike
D
Glaukos

Slide 10 - Quiz

Welke van deze vormen is geen comparativus (vergrotende trap)?
A
μείζων
B
μικρότερος
C
μεγίστην
D
πλείονα

Slide 11 - Quiz

Wat vindt Xanthos van deze kleuren?

Sleep de kleur naar de mening.

mooi
mooier
mooist
κυανοῦν
λευκὸν
ἐρυθρὸν

Slide 12 - Drag question

In welke naamval staat χιτῶνα (r. 92)?
A
nominativus
B
genitivus
C
dativus
D
accusativus

Slide 13 - Quiz

In welke naamval staat (de comparativus) πενεστέρα (armer) (r. 108)
A
nominativus
B
genitivus
C
dativus
D
accusativus

Slide 14 - Quiz

Wat betekent r. 124-125?
Σὺ εἶ ἀστεῖος – πάντων τῶν καπήλων ἀστειότατος!

Slide 15 - Open question

In welke vorm staat ἔχειν (r. 132)?
A
indicativus
B
infinitivus
C
imperativus
D
participium

Slide 16 - Quiz