Landstede Groep

Unit 2 - Listening - Part 6 - Listening excercises + Who/Which

1 / 40
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Homework check
Listening

Slide 2 - Slide

- Ik begrijp en weet wanneer ik ‘who/which’ moet gebruiken en kan dit toepassen in de zin
- Ik leer woorden over: ‘Exceptional people’ (25)
- Ik leer extra woorden over: ‘Phrasal verbs’ (16) 


Slide 3 - Slide

Ik heb mijn huiswerk gemaakt
A
Ja, natuurlijk!
B
Oeps, nee...

Slide 4 - Quiz

Als je het huiswerk hebt gemaakt: Heb je hier nog vragen over?

Heb je het huiswerk niet gemaakt: Wat is de reden?

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Slide

Listening: 2.3: 6

Slide 7 - Slide

Samengestelde werkwoorden
(phrasal verbs)
In het Engels zijn er werkwoorden die worden gecombineerd met een voorzetsel, een bijwoord of met beide. Dit groepje woorden samen wordt dan een phrasal verb genoemd:

– She went outside to look at the stars.
Ze ging naar buiten om te kijken naar de sterren.
– I look forward to seeing you again.
Ik kijk ernaar uit om je weer te zien.
– She decided to look for a new job.
Ze besloot om een nieuwe baan te zoeken.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Don’t ____ (uitstellen) your homework. If you do it right now, we can go out afterwards.
A
turn down
B
call of
C
put off
D
carry on

Slide 10 - Quiz

Let’s ____ (bezoeken) Christopher. He went home early because he wasn’t feeling well.
A
hang out
B
bring along
C
call in on
D
put up with

Slide 11 - Quiz

Could you ____ my cat while I am on holiday?
A
bring along
B
look after
C
bring up
D
break down

Slide 12 - Quiz

Listening: 2.3: 6

Slide 13 - Slide

Listening: 2.3: 12, 13 

Slide 14 - Slide

Relative clauses

Na deze les.. weet ik hoe ik extra informatie over iets of iemand kan geven in een zin.  

Slide 15 - Slide

What is a relative clause?
Je gebruikt deze zinnen als je extra informatie wil geven over iets of iemand.

--> Extra zinnetjes die je kan toevoegen voor extra informatie

The boy who brought the cakes.
The dress that I wore to the party last week.
I bought a new car that is very fast.

Slide 16 - Slide

How to make a relative clause.. 
IMPORTANT:
WHO: bij mensen
WHICH: bij dieren en dingen
THAT: bij personen, dieren en dingen (maar niet na een comma!)
WHOM: bij mensen na een voorzetsel
WHOSE: bij bezit (van wie/wiens)

Slide 17 - Slide

Is de bijzin noodzakelijk om de zin te begrijpen?
Onmisbare informatie:
  • Staat in het midden/einde van de zin
  • Je gebruikt geen komma's!




He is the doctor who helped my grandmother.


This is the airport where I lost my bag.

Slide 18 - Slide

Geeft de bijzin alleen maar extra informatie?
Extra informatie:
  • Staat in het midden/einde van de zin
  • Begint en eindigt met een komma
  • Je mag GEEN "that" in plaats van "which"gebruiken





The Times, which is published in London, is a daily newspaper.


The Times is a daily newspaper.

Slide 19 - Slide

Wanneer welke vorm?
Who:
bij mensen
Which:
 bij dieren en dingen
That:
bij personen, dieren en dingen (maar niet na een comma!)
Whose:
bij bezit van een persoon

Slide 20 - Slide

Welke RELATIVE CLAUSE past in deze zin:
I want to read the book........you gave me.
A
which, that , who
B
which, that, X
C
who, whose, whom
D
which, that

Slide 21 - Quiz

Welke RELATIVE CLAUSE past in deze zin:
The officer, ....... John told his story to, was nice
A
who, that
B
who, that, X
C
who,
D
which, that

Slide 22 - Quiz

We had spaghetti .... is my favourite meal, for dinner last night.
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 23 - Quiz

welke 2 betrekkelijke voornaamwoorden horen bij personen?
A
who and that
B
who and which
C
which and whom
D
whose and who

Slide 24 - Quiz

This is Mary, ...
is taking over my job when I leave.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 25 - Quiz

The photocopier, ...
has a two-year guarantee, cost $2000.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 26 - Quiz

He is the consultant ...
advice I rely on.
A
whose
B
who
C
that
D
whom

Slide 27 - Quiz

The people ...
were stopped at the border were all from Eastern Europe.
A
whose
B
which
C
that
D
whom

Slide 28 - Quiz

6. "My sister, ______ used to have brown hair, dyed her hair blond yesterday."
A
who
B
which

Slide 29 - Quiz

7. "This book, ______ is really quite boring, is more than 300 pages long."
A
who
B
which
C
that

Slide 30 - Quiz

8. "The thief ______ robbed a bank last week was caught this morning."
A
who
B
which

Slide 31 - Quiz

9. "Our dog, ______ is almost 8 years old, is brown and not that big."
A
who
B
which

Slide 32 - Quiz

10. "Is that the girl ______ dated your brother?"
A
who
B
which

Slide 33 - Quiz

Welke RELATIVE CLAUSE past in deze zin:
I want to read the book........you gave me.
A
which, that , who
B
which, that, X
C
who, whose, whom
D
which, that

Slide 34 - Quiz

We had spaghetti .... is my favourite meal, for dinner last night.
A
that
B
whose
C
which
D
who

Slide 35 - Quiz

This is Mary, ...
is taking over my job when I leave.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 36 - Quiz

Listening: 2.3: 2, 6, 7, 12, 13 + test yourself

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Wat hebben we vandaag gedaan en wat heb ik geleerd?

Slide 39 - Open question

* Zie Magister/planner

Slide 40 - Slide