Landstede Groep

§9.4 Bloed- en orgaandonatie

9.4 Bloed - en orgaandonatie
1 / 55
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 55 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

9.4 Bloed - en orgaandonatie

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Schooljaar 2024 -2025

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Welkom, zoek je plekje.    

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Welkom, zoek je plekje

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Deze les:
- Startopdracht (Terugblik 9.3) en huiswerkcheck
- Startopdracht bespreken

- Uitleg leerdoelen 9.4 Bloed- en orgaandonaties

- Zelfstandig werken

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Startopdracht & huiswerkcheck
Startopdracht: 
Ga in je klas Lesson-Up naar 9.4 en maak de vragen van slide 7 t/m 18 met aandacht 

Huiswerkcheck: 
Maken + nakijken: 9.3: 2, 3, 5, 7, 10, 11, 16, 18, 23, 24

timer
5:00

Slide 6 - Slide

This item has no instructions


Je krijgt een injectie met antistoffen ingespoten. Dit is een voorbeeld van:
A
natuurlijke immunisatie, passief
B
kunstmatige immunisatie, actief
C
natuurlijke immunisatie, actief
D
kunstmatige immunisatie, passief

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions


Een baby krijgt via de moedermelk antistoffen. Dit is een voorbeeld van:
A
natuurlijke immunisatie, passief
B
kunstmatige immunisatie, actief
C
natuurlijke immunisatie, actief
D
kunstmatige immunisatie, passief

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions


Marit is door een hond gebeten ze haalt een serum-injectie tegen tetanus.
Dit is een voorbeeld van:
A
natuurlijke immunisatie, passief
B
kunstmatige immunisatie, actief
C
natuurlijke immunisatie, actief
D
kunstmatige immunisatie, passief

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions


Bas is erg ziek geweest, hij had mazzelen. Gelukkig is hij weer beter en kan hij het nooit meer krijgen.
Dit is een voorbeeld van:
A
natuurlijke immunisatie, passief
B
kunstmatige immunisatie, actief
C
natuurlijke immunisatie, actief
D
kunstmatige immunisatie, passief

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions


Leg uit wat het verschil is tussen actief en passieve immunisatie.

Slide 11 - Open question

This item has no instructions


Wanneer krijgt iemand antibiotica. 
A
Als iemand ziek blijft en is besmet met een virus
B
Als iemand ziek is en niet meer beter kan worden.
C
Als iemand ziek blijft en is besmet door een bacterie.
D
Als iemand ziek is en besmet is door een schimmel.

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions


Iemand die allergisch is reageert heftig op:
A
Stofdeeltjes
B
Antistoffen
C
Histamine
D
Antigenen

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions


Waarom kun je een auto-immuunziekte niet bestrijden met antistoffen?
A
Er is geen ziekteverwekker en dus geen antigenen waaraan antistoffen kunnen binden.
B
Antistoffen worden gelijk kapotgemaakt.
C
Hierdoor wordt je juist zieker want je lichaam valt dan nog harder aan.
D
Een auto-immuunziekte kun je wel bestrijden met antistoffen. Je moet ze alleen ingespoten krijgen want je maakt ze zelf niet.

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions


Waar herkennen de witte bloedcellen de ziekteverwekkers aan?
A
antistoffen
B
antigenen

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions


Wanneer een moeder voor de geboorte al besmet is geraakt met een bepaald virus is de kans kleiner dat de baby ziek wordt van dat virus. Leg uit.

Slide 16 - Open question

This item has no instructions


Wat zit er in een prik bij een vaccin?
A
antistoffen
B
verzwakte ziekteverwekkers
C
medicijnen

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions


Waarom word je elke keer weer opnieuw ziek van verschillende ziekteverwekkers? Gebruik het woord 'antigenen' in je antwoord.

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Planning tweede periode
Week
Les 1 (di)
Les 2 (do)
Les 3 (vr)
45
9.1 + 3.1
uitval
9.2 + 3.2
46
Activiteiten dag
9.3 + 3.3
9.4 + 3.4
47
9.4 (rhesus) + 9.5 + 3.5
Oefentoets hst 9 + 3
10.1 + 5.1
48
10.2 + 5.2
10.3 + 5.3
10.4 + 5.4
49
10.5 + 5.5
Oefentoets hst 10 + 5
Herhalen 3
50
Herhalen 5
Start TW2
51
Tentamen hst 9 + 10 + 3 + 5
Vakantie 😊

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
1. Je kan uitleggen welke bestanddelen bij een bloedtransfusie worden gebruikt.
2. Je kan de bloedgroepen benoemen en van iedere bloedgroep de kenmerken beschrijven.
3. Je kan de juiste bloeddonor aan een bloedontvanger koppelen.
4. Je kan uitleggen waarom je rekening moet houden met de rhesusfactor van bloed bij transfusies.
5. Je kan beschrijven wat er gebeurt bij een orgaantransplantatie. 

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Video

This item has no instructions

Wanneer heb je welk bloedonderdeel nodig?
Rode bloedcellen: Patiënt met veel bloedverlies. Of ernstige vorm bloedarmoede.
Bloedplasma: (zitten stollingseiwitten in en antistoffen) Ernstige brandwonden/infecties
Bloedplaatjes: Leukemie (bloedkanker) dan heb je te weinig bloedplaatjes en dus snel bloedingen.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Slide 24 - Video

This item has no instructions

Als je bloed geeft, dan geef je alleen de rode bloedcellen

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Klontering!

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

blz 186 en 187

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Nu in de praktijk
Maken van opdr 9 op blz 188

5 min

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag, werk bij!
Maak de opdrachten van paragraaf 9.4
opdracht: 2, 5, 7, 9, 13 + nakijken
Maak de opdrachten van 9.3 af
   (volgende les uitleg rhesus factor en 10.5 SOA's)
Wie heeft er behoefte aan extra bio les?
klaar? maak van 9.4 opdr 14,16,19
En van 9.5 opdr 3,4,5,10,11 en 12 

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Slide 32 - Video

This item has no instructions

Stap voor stap
1. Je krijgt een plastic plaatje met 3 rondjes.
2. Je krijgt bloed van 1 bloedgroep en je moet door antistof te druppelen herleiden welke bloedgroep jouw bloed is.
3. Gaat het bloed klonteren dan is het de bloedgroep met antistof waar tegen je gedruppeld hebt. 
4. Gaat het bloed klonteren bij de Rhesusfactor dan is de bloedgroep Rhesus Positief , dus +

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Slide 35 - Slide

This item has no instructions


Uit welke onderdelen bestaat bloed?

Slide 36 - Open question

This item has no instructions

Jessica heeft bloedgroep B, dat betekent dat ze                                          op haar rode bloedcellen heeft.
Haar lichaam maakt antistoffen tegen de antigenen die ze           heeft.
Ze maakt dus antistoffen tegen antigeen        ,dat is                        .
antigeen B
niet
wel
antigeen A
A
B
anti-B
anti-A

Slide 37 - Drag question

This item has no instructions

Jessica heeft bij een ernstig auto-ongeluk veel bloed verloren en moet een bloedtransfusie hebben. Jessica heeft bloedgroep B.
Het donorbloed mag dus geen antigeen         bevatten.
Ze kan dus bloedgroep         en bloedgroep          ontvangen.
A
B
AB
O

Slide 38 - Drag question

This item has no instructions

Resusfactor
Resusantigenen

- Rh+ als je het resusantigeen 
hebt op je bloedcellen.

- Rh- als je geen resusantigeen
hebt op je bloedcellen.

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Slide 40 - Slide

een resusnegatieve moeder maakt antistoffen tegen het bloed van een resuspositieve baby.
Orgaantransplantatie

Slide 41 - Slide

This item has no instructions


Welke onderdelen van bloed kun je krijgen bij een bloedtransfusie?
A
Bloedplasma, bloedplaatjes, rode bloedcellen, witte bloedcellen
B
Bloedplasma, bloedplaatjes, rode bloedcellen
C
Bloedplasma, rode bloedcellen, witte bloedcellen
D
Bloedplasma, rode bloedcellen

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions


Jeffrey heeft hemofilie (bloedstollingsziekte) welk onderdeel van bloed heeft hij nodig?
A
Bloedplaatjes
B
Bloedplasma
C
Rode bloedcellen
D
Witte bloedcellen

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions


Je kunt niet van iedere donor bloed krijgen. Dat komt doordat de witte bloedcellen vreemde bloedcellen bestrijden met antistoffen. Hoe herkennen witte bloedcellen vreemde bloedcellen?
A
aan de antigenen in het bloed
B
aan de antigenen op de bloedcellen
C
aan de antistoffen in het bloed
D
aan de antistoffen op de bloedcellen

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions

Op de cellen zit antigeen A
Op de cellen zit antigeen A en antigeen B
Op de cellen zitten geen antigenen
Op de cellen zit antigeen B
Bloedgroep A
Bloedgroep B
Bloedgroep AB
Bloedgroep O

Slide 45 - Drag question

This item has no instructions


Welke van de 4 rode bloedcellen hoort bij bloedgroep O?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions


Het groene driehoekje stelt antigeen A voor.
Van welke bloedgroep is rode bloedcel nr. 3?
A
A
B
B
C
AB
D
O

Slide 47 - Quiz

This item has no instructions


Het paarse rondje stelt antigeen B voor. Bij welke rode bloedcel(len) kun je antistof A terugvinden?
A
1
B
2
C
4
D
1 en 4

Slide 48 - Quiz

This item has no instructions


De resusprik wordt gemaakt van menselijk bloedplasma. Bevat de resusprik antigenen of antistoffen?

Slide 49 - Open question

This item has no instructions


Is de stelling juist of onjuist?
Iemand met resus positief bloed kan bloed ontvangen van iemand met resus negatief bloed.
A
juist
B
onjuist

Slide 50 - Quiz

This item has no instructions


Is de stelling juist of onjuist?
Resus negatief bloed bevat altijd antistoffen voor het resus antigeen.
A
juist
B
onjuist

Slide 51 - Quiz

This item has no instructions


Wanneer kan een (ongeboren) baby de resusziekte krijgen?
A
moeder is R+ baby is R+
B
moeder is R- baby is R-
C
moeder is R+ baby is R-
D
moeder is R- baby is R+

Slide 52 - Quiz

This item has no instructions

Anti - B
Anti - A
Anti A en Anti B
Geen antistoffen
Bloedgroep A
Bloedgroep B
Bloedgroep AB
bloedgroep O

Slide 53 - Drag question

Je kan niet van iedere donor bloed krijgen. Dit komt doordat er verschillende bloedgroepen zijn. Welke eigenschappen horen bij welke bloedgroep?

Iemand met bloedgroep A heeft cellen met antigeen:
A
A
B
B
C
AB
D
geen

Slide 54 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag
1. Maak deze LessonUp 9.4 (vragen) die klaarstaat in de klasLessonUp.
2. Maak het huiswerk in je leerwerkboek paragraaf 9.4 opdr.; 

Slide 55 - Slide

This item has no instructions