What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Landstede Groep
‹
Return to search
DISK thema 7 - les 1 - verleden tijd sterke werkwoorden
NT2 - groep 1 - 7 maart 2024
Vandaag leren we:
- woorden bij thema 7 > Ruzie
- sterke werkwoorden verleden tijd (past simple)
- de L en R klank
1 / 32
next
Slide 1:
Slide
NT2
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
This lesson contains
32 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
NT2 - groep 1 - 7 maart 2024
Vandaag leren we:
- woorden bij thema 7 > Ruzie
- sterke werkwoorden verleden tijd (past simple)
- de L en R klank
Slide 1 - Slide
DISK THEMA 7 - RUZIE
Slide 2 - Slide
Conjugating verbs
Werkwoorden vervoegen
The
present
= tegenwoordige tijd
The
past
= de verleden tijd
1.
Present
simple = ott > ik praat / wij praten
2.
Past
simple = ovt > ik praatte / wij praatten
3. Present perfect = vtt > ik heb gepraat / wij hebben gepraat
Slide 3 - Slide
1. Tegenwoordige tijd (ott) = present simple
Hele werkwoord
fiets
en
De stam
fiet
s
Ik
fiets
Wij fietsen
Jij
fiets
t (stam+t) Jullie fietsen
Hij/zij/jij
fiets
t Zij fietsen
Slide 4 - Slide
2. Verleden tijd (ovt) = past simple
> zwakke werkwoorden/weak verbs
Zwakke werkwoorden = regelmatige werkwoorden > weak verbs
Volgen de regel: - SoFT KeTCHuP
Follow the rule:
- T eX KoFSCHiP
Slide 5 - Slide
2. Verleden tijd (ovt) = past simple
> zwakke werkwoorden/weak verbs
Regelmatige werkwoorden
-> volgen de
regel T eX KoFSCHiP
Hele werkwoord
fiets
en
De stam
fiet
s
(
T eX KoF
S
CHiP
)
- stam + te (enkelvoud) ik/jij/hij/zij/u fiets
te
- stam + ten (meervoud) wij/jullie/zij fiets
ten
Slide 6 - Slide
SoFT KeTCHuP
In SoFT KeTCHuP:
Not
in SoFT KeTCHuP
STAM + te/ten STAM + de/den
Hele werkwood -
en
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
2. Past simple (ovt) = past simple
> sterke werkwoorden/strong verbs
1. A verb in which
the vocal will change
when it is written
in the past simple or past perfect.
Ik geef > ik gaf
2. In the past perfect
the verb ends with "en"
(voltooid deelwoord): v
ergeten, verloren, ontspannen, geslepen etc.
Slide 9 - Slide
2. Past simple (ovt) = past simple
> sterke werkwoorden/strong verbs
HANDOUT STRONG VERBS
Vlada, Leila, Precious, Dragan?
Maak elke week 1 pagina!
Slide 10 - Slide
OEFENEN STERKE WERKWOORDEN
Gebruik je handout!
Use your handout!
Slide 11 - Slide
laten
De jongen ..... zijn telefoon vallen.
A
laatte
B
gelaten
C
liette
D
liet
Slide 12 - Quiz
lopen
Wij zijn naar de bakker .....
A
geliept
B
gelopen
C
liepen
D
geverlopen
Slide 13 - Quiz
roepen
De jongens ..... naar hun vriend.
A
roepte
B
riepen
C
riepten
D
geroepen
Slide 14 - Quiz
slapen
Zij heeft de hele nacht niet ....
A
geslapen
B
sliepen
C
geslaapen
D
gesliept
Slide 15 - Quiz
vallen
Het water is op de grond ....
A
gevalt
B
vielen
C
gevallen
D
gevielen
Slide 16 - Quiz
bederven
Het brood was ..... .
A
gebedorven
B
bedorven
C
gebedierft
Slide 17 - Quiz
helpen
De klas ..... hun klasgenoot.
A
holp
B
hielpen
C
geholpen
D
hielp
Slide 18 - Quiz
scheppen
God ..... de aarde.
A
geschapen
B
schiepen
C
schiep
D
geschiept
Slide 19 - Quiz
sterven
De oude vrouw was gisteren ....
A
stierf
B
gestorven
C
gestierven
D
gestorfen
Slide 20 - Quiz
werpen
De bal werd in de lucht ....
A
wierp
B
gewierp
C
wierpen
D
geworpen
Slide 21 - Quiz
kiezen
Wij ... een boek in de bieb.
A
kiesten
B
koos
C
koosden
D
kozen
Slide 22 - Quiz
liegen
Ik .... over mijn leeftijd.
A
loog
B
liegde
C
logen
D
geloogde
Slide 23 - Quiz
schieten
De meiden .... de bal tegen de muur.
A
schietten
B
schoot
C
schoten
D
geschiette
Slide 24 - Quiz
verbieden
De agent .... mij om daar te parkeren.
A
geverbied
B
verbood
C
verbiedde
D
verboden
Slide 25 - Quiz
verliezen
De jongen .... met armpje drukken.
A
verliesde
B
verloren
C
verloorde
D
verloor
Slide 26 - Quiz
vliegen
De mug .... op mijn arm.
A
vloog
B
vliegde
C
vloogte
D
vlieg
Slide 27 - Quiz
vriezen
De ijsjes .... in de vriezer.
A
vroren
B
vrieste
C
vriesten
D
vroor
Slide 28 - Quiz
buigen
De vrouw .... voor het publiek.
A
buigde
B
boogten
C
boog
D
bogen
Slide 29 - Quiz
druipen
Het water ..... van het glas.
A
dropen
B
droop
C
druipte
D
dropende
Slide 30 - Quiz
fluiten
Ahmad .... vorig jaar een beetje gek.
A
fluitte
B
flootte
C
floot
D
floten
Slide 31 - Quiz
Conjugating verbs
Again:
Iedere week:
1 pagina zwakke en 1 pagina sterke werkwoorden!
Slide 32 - Slide