Landstede Groep

DIKS thema 2 bellen en mailen - Les 1

De les van vandaag
1. Stam + t = tegenwoordige tijd (present tense)

2. Werkwoorden: zullen, willen, kunnen, mogen

3. Nieuwe woorden 1 - thema 2 - Mailen en bellen

4. De UI-klank  en  S/Z

5. Spreken telefoneren en mailen
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

De les van vandaag
1. Stam + t = tegenwoordige tijd (present tense)

2. Werkwoorden: zullen, willen, kunnen, mogen

3. Nieuwe woorden 1 - thema 2 - Mailen en bellen

4. De UI-klank  en  S/Z

5. Spreken telefoneren en mailen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Werkwoorden
Tegenwoordige tijd
Present tense

Slide 2 - Mind map

This item has no instructions

Slide 3 - Video

This item has no instructions

Zwakke werkwoorden
Stam+t

Fietsen > ik fiets
Ruiken > ik ruik

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Ik (praten)
A
prat
B
praat
C
pratt
D
prate

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Hij (fietsen)
A
fiets
B
fietst
C
fietse
D
fiet

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Jij/u (lopen)
A
lop
B
lopt
C
loop
D
loopt

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Onregelmatige werkwoorden
(unusual/strong verbs)
Zullen > ik zal (I will / I shall)
Mogen > ik mag (I can / I am allowed to)
Willen > hij wil (he wants to)
Kunnen > ik kan (I can / I am able to)

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

hij (kunnen)
A
kun
B
kunn
C
kann
D
kan

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Ik (zullen)
A
zal
B
zul
C
zall
D
zull

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Jij (mogen)
A
mog
B
mogg
C
magg
D
mag

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Hij (willen)
A
wil
B
will
C
willt
D
wilt

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Werkwoord zullen
zult
zullen

zal
zijn
zal
ik
jij
hij/zij
wij
jullie
zij

Slide 13 - Drag question

This item has no instructions

Werkwoord mogen
mogen
mag
magt
ik
jij
hij/zij
wij
jullie
zij

Slide 14 - Drag question

This item has no instructions

Werkwoord kunnen
kunnen
kan
kunt
ik
jij
hij/zij
wij
jullie
zij

Slide 15 - Drag question

This item has no instructions

Jij loopt / loop jij?
Hij is dokter > is hij dokter?
U bent aardig > bent u aardig?

Let op!
Je hebt een kat. Heb jij een kat?
Jij bent ziek. Ben jij ziek?

Bij een vraag verdwijnt de -t- achter het werkwoord van -jij-

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

................... jij een fiets?

(fiets = bicycle)
A
Koopt
B
Koop
C
Kop
D
Kopt

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

............ jij ook naar school ?
A
Gaat
B
Ga
C
Gaa
D
Gat

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

............ jij met mij mee?

(rennen = to run)
A
Ren
B
Rent
C
Renn
D
Rennt

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Woorden bij thema bellen en mailen
Afwezig > absent
Als iemand niet thuis is of niet op het werk.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Woorden bij thema bellen en mailen
Berhoorlijk 1: nogal, heel erg, tamelijk > quite, rather
Gebruik je om "veel" aan een woord te koppelen.
Behoorlijk groot, behoorlijk laat, behoorlijk veel.

Behoorlijk 2: netjes > decent, polite
Gebruik je om te vertellen dat iets/iemand netjes is en zich weet te gedragen.
Hij gedraagt zich behoorlijk (zoals het hoort).

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Woorden bij thema bellen en mailen
Even > for a while

Gebruik je om aan te geven dat iets kort duurt.

Kun jij me even de suiker aangeven?
Ik ben even bij de buurvrouw geweest.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Spreken - klanken
De UI

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

De ui

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Slide 25 - Video

This item has no instructions

Ken je al woorden met de ui?

Slide 26 - Mind map

This item has no instructions

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Hoor je de ui?
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Hoor je de ui?
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Hoor je de ui?
A
ja
B
nee

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

ui of eu?
A
ui
B
eu

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

ui of eu?
A
ui
B
eu

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

ui of eu?
A
ui
B
eu

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

UI
eu van neus

het huis
de deuk
de trui
de breuk
de beuk
de puist
de uil
de deur

Slide 34 - Drag question

This item has no instructions

Ik kan de ui nu goed uitspreken
A
ja
B
nee
C
een beetje

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

s/z en v/f
Bij sommige werkwoorden heb je met het weghalen van -en bij het hele werkwoord (infinitief) niet de goede stam.

kiezen - ik kiez (fout) - ik kies
schrijven - ik schrijv (fout) - ik schrijf

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Aan het einde van een woord mag in het Nederlands 
nooit en v of z staan
Deze moet je dan altijd vervangen door f of s

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Maak de goede stam van het werkwoord

Ik ... 

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

reizen

Slide 39 - Open question

This item has no instructions

niezen

Slide 40 - Open question

This item has no instructions

verhuizen

Slide 41 - Open question

This item has no instructions

lezen

Slide 42 - Open question

This item has no instructions

Spreken - thema 2 - DISK
Mailen en bellen

Open DISK thema 2: mailen en bellen.

Slide 43 - Slide

Welke talen spreek je?
Wat kan je goed?
Wat vind je van Nederland?
Wat vind je leuk om te doen?
Welk eten vind je lekker?
Welke kleur vind je mooi?
Hoe ga je naar school?
Wat vind je een mooie stad?
Welke sport doe je?
Op welke dag ben je jarig?
Heb je broers of zussen?