Landstede Groep

Modalverben

Modale werkwoorden & weten
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Modale werkwoorden & weten

Slide 1 - Slide

Leerdoel van deze les
Ik kan de modale werkwoorden en het werkwoord 'wissen' in het Duits vertalen.
Ik kan de werkwoorden verbinden met het juiste persoonlijke voornaamwoord.
Ik kan de modale werkwoorden en het werkwoord 'wissen' in een zin in de juiste vorm zetten (bv. mögen  Ich ______ Pizza!
Aan het eind van deze les kan ik de modale werkwoorden en het werkwoord 'wissen' in de tegenwoordige tijd gebruiken.

Slide 2 - Drag question

Modalverben & wissen - Theorie 1
 wollen
 willen
 müssen
 moeten (noodzakelijk)
 sollen
 moeten (wil van iemand anders)
 dürfen
 mogen (toestemming hebben)
 können
 kunnen
 mögen
 leuk / aardig vinden, lusten
 wissen
 weten

Slide 3 - Slide

Theorie 1 check ?
Weet je wat de modale werkwoorden en het werkwoord weten in het Duits betekenen? 

Dan beantwoord de volgende vragen!


Slide 4 - Slide

Vertaal in het Duits:
mogen (toestemming hebben)

Slide 5 - Open question

Vertaal in het Duits:
moeten (van iemand anders)

Slide 6 - Open question

Vertaal in het Duits:
leuk / aardig vinden

Slide 7 - Open question

Vertaal in het Duits:
lusten

Slide 8 - Open question

Vertaal in het Duits:
willen

Slide 9 - Open question

Vertaal in het Duits:
weten

Slide 10 - Open question

Vertaal in het Duits:
moeten (noodzakelijk)

Slide 11 - Open question

Leerdoel van deze les
Hoeveel sterren geef je jezelf?
Minimaal 1 ster, maximaal 5 sterren
Ik kan de modale werkwoorden en het werkwoord 'wissen' in het Duits vertalen.
Aan het eind van deze les kan ik de modale werkwoorden en het werkwoord 'wissen' in de tegenwoordige tijd gebruiken.

Slide 12 - Drag question

Theorie 2

Slide 13 - Slide

Kan je de werkwoordvorm met de het juiste persoonlijke voornaamwoord verbinden?

Slide 14 - Slide

Ich
Du
Er/ sie/ es
Wir
Ihr
Sie/ sie
darfst
darf
dürfen
dürft
dürfen
darf

Slide 15 - Drag question

Ich
Du
Er/ sie/ es
Wir
Ihr
Sie/ sie
weißt
weiß
wissen
wisst
wissen
weiß

Slide 16 - Drag question

Ich
Du
Er/ sie/ es
Wir
Ihr
Sie/ sie
kannst
kann
können
könnt
können
kann

Slide 17 - Drag question

Ich
Du
Er/ sie/ es
Wir
Ihr
Sie/ sie
musst
muss
müssen
müsst
müssen
muss

Slide 18 - Drag question

Leerdoel van deze les
Hoeveel sterren geef je jezelf?
Minimaal 1 ster, maximaal 5 sterren
Ik kan de werkvormen verbinden met het juiste persoonlijke voornaamwoord.
Aan het eind van deze les kan ik de modale werkwoorden en het werkwoord 'wissen' in de tegenwoordige tijd gebruiken.

Slide 19 - Drag question

Kan je de modale werkwoorden en het werkwoord weten in de juiste vorm zetten (vervoegen)? 


Dan beantwoord de volgende vragen!

Slide 20 - Slide

kunnen
Du ……. gut kochen.
A
kann
B
können
C
könnt
D
kannst

Slide 21 - Quiz

lusten
……. ihr Schnitzel?
A
mag
B
mögen
C
Magst
D
Mögt

Slide 22 - Quiz

moeten
Die Schüler ……. viel lernen
A
sollt
B
musst
C
müssen
D
soll

Slide 23 - Quiz

mogen (toestemming hebben)
..…. Peter morgen kommen?
A
Darf
B
Dürft
C
Darfst
D
Dürfen

Slide 24 - Quiz

weten
Wir ….. noch nicht, ob es möglich ist.
A
wissen
B
weiß
C
wißt
D
weißt

Slide 25 - Quiz

moeten (wil van iemand anders)
Du …… mal zum Chef kommen.
A
sollst
B
musst

Slide 26 - Quiz

kunnen
Ich ..... das!
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 27 - Quiz

willen
Du .... Bäckerin werden?
A
will
B
willst
C
wollt
D
wollen

Slide 28 - Quiz

mogen (toestemming hebben)
Peter ........ bis zwölf Uhr bleiben.
A
darf
B
darfst
C
dürfen
D
dürft

Slide 29 - Quiz

Leerdoel van deze les
Hoeveel sterren geef je jezelf?
Minimaal 1 ster, maximaal 5 sterren
Ik kan de modale werkwoorden en het werkwoord 'wissen' in het Duits vertalen.
Ik kan de werkvormen verbinden met het juiste persoonlijke voornaamwoord.
Ik kan de modale werkwoorden en het werkwoord 'wissen' in een zin in de juiste vorm zetten (bv. mögen  Ich ______ Pizza!
Aan het eind van deze les kan ik de modale werkwoorden en het werkwoord 'wissen' in de tegenwoordige tijd gebruiken.

Slide 30 - Drag question