Landstede Groep

inkomenselasticiteit

1 / 32
next
Slide 1: Video
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Inkomenselasticiteit.
De inkomenselasticiteit is een vermenigvuldigingsfactor die aangeeft in welke mate de uitgaven voor een bepaald product reageren op een inkomensverandering.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Formule

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Formule inkomenselasticiteit

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld:
door een inkomensstijging van 5% neemt de vraag naar een bepaald goed met 2,5% toe.

 De inkomenselasticiteit bedraagt dan + 0,5.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Noodzakelijk
(Licht) positief verband, vb: brood

Luxe
(Sterk) positief verband, vb: reizen

Inferieur
Negatief verband, gehakt --> biefstuk 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Inferieure goederen: Ei < 0
Een negatieve elasticiteit duidt op een negatief verband tussen een inkomensverandering en een vraagverandering. Als men dus meer gaat verdienen, koopt men er minder van. Goederen waarvan men minder gaat kopen naarmate het inkomen stijgt, ervaren de consumenten blijkbaar als “minderwaardige goederen” (=inferieur). Men heeft, indien men het zich kan veroorloven, liever een ander/beter product. Als voorbeeld van inferieure goederen kun je denken aan vakantie in eigen land (bij een hoger inkomen gaat men naar het buitenland) of aan gehakt (bij een hoger inkomen koopt men vaker biefstuk i.p.v. gehakt).

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Indifferente goederen: Ei = 0
Een elasticiteit met de waarde 0 duidt erop dat er geen verband is tussen een inkomensverandering en een vraagverandering. Zowel een inkomensstijging als een inkomensdaling leiden niet tot verandering van de vraag.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Noodzakelijke goederen: 0 < Ei < 1
Indien de waarde van de inkomenselasticiteit tussen de 0 en de 1 ligt, is er sprake van een (zwak) positief verband:
de consument gaat wel méér van het product kopen als het inkomen stijgt, maar de vraag reageert minder dan evenredig op het inkomen. De vraag stijgt dus minder hard dan het inkomen.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Luxe goederen: Ei > 1
Indien de waarde van de inkomenselasticiteit groter dan 1 is, is er sprake van een (sterk) positief verband:
de consument gaat (veel) méér van het product kopen als het inkomen stijgt, waarbij zelfs geldt dat de vraag meer dan evenredig reageert op het inkomen. De vraag neemt dus meer toe dan het inkomen.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

De inkomenselasticiteit is 1,1
Met welk soort goed hebben we te maken?
A
Inferieur goed
B
Normaal goed
C
Luxe goed

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Als het gemiddeld besteedbaar inkomen in Nederland daalt van € 30.000 naar € 28.500, daalt de vraag naar dvd's met 10%. De inkomenselasticiteit van de vraag naar dvd's is dan .....
A
-0,5
B
-2
C
+0,5
D
+2

Slide 14 - Quiz

- 10 / -5 = 2
Als het gemiddeld besteedbaar inkomen in Nederland stijgt van € 25.000 naar € 30.000, stijgt de vraag naar dvd's met 25%.
De inkomenselasticiteit van de vraag naar dvd's is dan ....
A
0,8
B
0,96
C
1,04
D
1,25

Slide 15 - Quiz

25/20 = 1,25
Als de inkomenselasticiteit negatief is, is er sprake van ….
A
elastische goederen
B
inelastische goederen
C
inferieure goederen
D
noodzakelijke goederen

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

De inkomenselasticiteit van een goed is: Ey = 0,5. Wat gebeurt er met de vraag als het inkomen stijgt?
A
De vraag stijgt, omdat Ey positief is.
B
De vraag daalt, omdat Ey inelastisch is.
C
De vraag blijft gelijk, omdat het goed inferieur is.

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Bij inkomenselasticiteit onderscheiden we deze goederen:
A
Complementaire en substitutie
B
Elastisch en inelastisch
C
Homogeen en hetrogeen
D
Inferieur, normale, noodzakelijke en luxe

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

De inkomenselasticiteit is -0,5. Wat welke type goed is hier sprake?
A
Noodzakelijk goed
B
Luxegoed
C
Inferieur goed

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Als voor een goed geldt dat de inkomenselasticiteit van de vraag gelijk is aan +1,5 dan is er sprake van een
A
inferieur goed
B
primair goed
C
luxe goed
D
substitutiegoed

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

een luxe goed heeft een inkomenselasticiteit van
A
onder de nul
B
tussen de 0 en 1
C
boven de 1

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

De inkomenselasticiteit van een bepaald product bedraagt 0,85.
De vraag naar dit product is door een inkomensverandering met 7% toegenomen.
Hoeveel procent veranderde het inkomen in deze periode?
A
5,95%
B
8,24%
C
0,12%
D
Geen van de antwoorden is juist

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Is de uitkomst van de inkomenselasticiteit (Ey) ook altijd negatief?
A
Ja, in alle gevallen
B
Nee, Ey is altijd positief
C
Nee, soms is Ey negatief, vaker positief

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

De waarde van de inkomenselasticiteit
van de vraag naar inferieure goederen is..
timer
0:20
A
..kleiner dan 0
B
..gelijk aan 0
C
..groter dan 0, maar kleiner dan 1
D
..groter dan 1

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het doel van inkomenselasticiteit?
A
Onderzoeken hoeveel mensen verdienen
B
onderzoeken v.h. effect inkomenswijzigingen op vraag producten
C
Onderzoeken v.h. effect prijswijzigingen op vraag producten.
D
Onderzoeken in hoeverre inkomen rekbaar is.

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

De inkomenselasticiteit (Ey) van een product is 0,2. Om wat voor soort product gaat het hier?
A
een inferieur product
B
een luxe product
C
een basis product
D
een normaal product

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions


Als het gemiddeld besteedbaar inkomen in Nederland met 5% stijgt, stijgt de vraag naar elektrische fietsen met 7%. De inkomenselasticiteit van de vraag naar elektrische fietsen is dan ... 
A
0,71
B
1,02
C
0,98
D
1,4

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Qv = -50P + 0,02Y + 80
P = 8, Y = 25.000.
Wat is de inkomenselasticiteit als Y wijzigt naar 24.000?
A
2,75
B
3,12
C
2,6
D
4,8

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Als het gemiddeld besteedbaar inkomen in Nederland met 5 % stijgt, stijgt de vraag naar bromfietsen met 7%. De inkomenselasticiteit van de vraag naar bromfietsen is dan ...
A
0,71
B
0,98
C
1,02
D
1,4

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Slide 30 - Video

This item has no instructions

Slide 31 - Video

This item has no instructions

Slide 32 - Video

This item has no instructions