oorzakelijk verband:
doordat, daardoor, als gevolg van, zodat.
redengevend verband:
daarom, omdat, immers, dat blijkt uit
concluderend verband:
dus, daarom, kortom, al met al
Het te strak gespannen volleybalnet kwam plotseling naar beneden, daardoor moets de wedstrijd even onderbroken worden.
Die sufferd van een Koen heeft de docent scheikunde beledigd, daarom is hij een maand geschorst.
Hoewel hij met goede SE-cijfers aan het eindexamen begon, is hij vorig jaar helaas toch gezakt. je moet daarom nooit te vroeg juichen!