Landstede Groep

Formatieve toets hst 8

Toets hoofdstuk 8
Belangrijk:
- Jullie hebben 55 minuten de tijd.
- Vooraf en achteraf zijn er wat reflectievragen.


Succes!
1 / 34
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Toets hoofdstuk 8
Belangrijk:
- Jullie hebben 55 minuten de tijd.
- Vooraf en achteraf zijn er wat reflectievragen.


Succes!

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide


R: Welke bloeddeeltjes bevatten een stof die fibrinogeen omzet in fibrinedraden? 
A
Fribriogeen
B
Witte-bloedcel
C
Rode-bloedcel
D
Bloedplaatjes

Slide 3 - Quiz


R: Welke twee hormonen kunnen zorgen voor voldoende glucose in het bloed bij inspanning. 
A
Insuline, glucagon
B
Insuline, glycogeen
C
Insuline, adrenaline
D
Glucagon, adrenaline

Slide 4 - Quiz


Lees de tekst in de afbeelding hiernaast.

T2: Welke bloeddeeltjes kunnen helpen een shock te voorkomen? 
A
Witte-bloedcellen
B
Rode-bloedcellen
C
Bloedplaatjes
D
Fribriogeen

Slide 5 - Quiz


T1: Teun heeft bloedarmoede en gaat voetballen. Na de eerste helft is hij moe en wil hij gewisseld worden. 
Leg uit waarom Teun zo snel moe wordt. 

Slide 6 - Open question


T2: Leg uit waarom iemand die een marathon van 42 km loopt tijdens de wedstrijd het beste nog wat kleins kan eten. 

Slide 7 - Open question


R: Bekijk de afbeelding hiernaast (klik op de afbeelding voor groter beeld)

Welk bloedvat wordt aangegeven met nummer 2
A
Bovenste holle ader
B
Onderste holle ader
C
Longslagader
D
Longader

Slide 8 - Quiz


 Bekijk de afbeelding hiernaast.

T1: Welk bloedvat heeft de dikste wand?
En in welk bloedvat zit zuurstofrijk bloed?

A
Dikke wand = 1 Zuurstofrijk = 2
B
Dikke wand = 2 Zuurstofrijk = 2
C
Dikke wand = 2 Zuurstofrijk = 1
D
Dikke wand = 1 Zuurstofrijk = 2

Slide 9 - Quiz


Bekijk de afbeelding hiernaast. 

T2: Er is een vernauwing van de kransslagader aangegeven. Zo’n vernauwing kan leiden tot een hartinfarct. Als de vernauwing op plaats 1 had gezeten, waren de gevolgen van een hartinfarct dan groter of kleiner geweest, of maakt het niet uit? En waarom
A
De gevolgen waren groter geweest, want een groter deel van het hartspierweefsel zit dan zonder zuurstof en sterft af.
B
De gevolgen waren kleiner geweest, want alleen het hartspierweefsel rond de boezems zit dan zonder zuurstof en sterft af, de kamers werken nog wel.
C
Het had niets uitgemaakt, want in beide gevallen krijgt het hartspierweefsel te weinig zuurstof en sterft af, waardoor het hart niet meer kan pompen.

Slide 10 - Quiz


Bekijk de afbeelding. 
T1: Ming heeft op plaats 1 een vernauwing zitten. De artsen besluiten hem te dotteren. Wat doen ze tijdens het dotteren? 
A
Er wordt met behulp van een gezond stuk bloedvat een omleiding gemaakt.
B
Er wordt met behulp van een stent een ballonnetje opgeblazen in het bloedvat. De stent wordt weggehaald en het ballonnetje blijft achter.
C
In het bloedvat wordt een ballonnetje met metalen gaasje opgeblazen. Het ballonnetje wordt weggehaald en het gaasje blijft achter.
D
Er wordt met behulp van een stent een omleiding gemaakt.

Slide 11 - Quiz


Johan gaat naar de dokter om zijn bloeddruk te meten. Zijn bloeddruk is 70/120 mmHg.

T1: Bij welk plaatje ontstaat bij Johan de bovendruk?
A
B
C

Slide 12 - Quiz


Johan gaat naar de dokter om zijn bloeddruk te meten. Zijn bloeddruk is 70/120 mmHg.

T1: Bij welk plaatje ontstaat bij Johan de onderdruk?
A
B
C

Slide 13 - Quiz


Bekijk de afbeelding. 

T1: Op welk van de aangegeven plaatsen is de bloeddruk het hoogst? 
A
1
B
2
C
3
D
orgaan

Slide 14 - Quiz


Een rode bloedcel die in de grote bloedsomloop zuurstof heeft afgegeven gaat terug naar het hart.
 T1: In welk deel van het hart komt deze bloedcel als eerste terecht?

A
Linker boezem
B
Linker kamer
C
Rechter boezem
D
Rechter kamer

Slide 15 - Quiz


In een folder van de huisarts leest Gino over een keelontsteking. In de afbeelding hiernaast zie je een deel van die folder.Een symtoom van een keelontsteking is de aanwezigheid van vergrote lymfeklieren. 
Vergrote lymfeklieren kunnen verschillende oorzaken hebben.
I: Wat kan een oorzaak zijn van vergrote lymfeklieren?

A
Bacteriën zorgen dat de lymfevaten verstopt raken, waardoor de weefselvloeistof de lymfeklieren niet kan verlaten en de klieren dus groter worden.
B
De lymfeklieren moeten in korte tijd meer witte bloedcellen maken om de bacteriën te bestrijden, daardoor worden ze groter.
C
Doordat de lymfeklieren extra veel weefselvloeistof maken om de bacteriën te bestrijden, worden ze groter.
D
De lymfeklieren verzamelen al het besmette weefselvloeistof, als er veel bacteriën in zit dan duurt het even voordat het gefilterd is. Hierdoor zwelt de lymfeklier op.

Slide 16 - Quiz


T1: Juist of onjuist:
1: In de lymfeknopen komt bloedplasma terug in de lymfe.
2: Lymfevaten bevatten net als aders kleppen.
A
1:Onjuist 2: Juist
B
1: Juist 2: Juist
C
1: Onjuist 2: Onjuist
D
1: Juist 2: Onjuist

Slide 17 - Quiz


T1: Juist of onjuist:
1: In weefselvloeistof zitten afvalstoffen van de cellen opgelost.
2: Na het drinken van een biertje zorgen de nieren dat de alcohol onschadelijk wordt gemaakt.
A
1:Onjuist 2: Juist
B
1: Juist 2: Juist
C
1: Onjuist 2: Onjuist
D
1: Juist 2: Onjuist

Slide 18 - Quiz


T1: Juist of onjuist:
1: Ureum ontstaat als rode bloedcellen worden afgebroken.
2: De poortader vervoert bloed met daarin glucose.
A
1:Onjuist 2: Juist
B
1: Juist 2: Juist
C
1: Onjuist 2: Onjuist
D
1: Juist 2: Onjuist

Slide 19 - Quiz


T1: Juist of onjuist:
1: De longen helpen bij het constant houden van de bloedsamenstelling.
2:Het verwijderen van afvalstoffen uit je bloed met behulp van dialyse werkt net zo goed als het verwijderen van afvalstoffen door je eigen nieren.
A
1:Onjuist 2: Juist
B
1: Juist 2: Juist
C
1: Onjuist 2: Onjuist
D
1: Juist 2: Onjuist

Slide 20 - Quiz


Om te bepalen of een kind aan taaislijmziekte lijdt kan een zweettest gedaan worden. Bij taaislijmziekte heeft een kind namelijk veel meer zout in zijn zweet dan normaal. 
T2: Van welk uitscheidingsorgaan wordt bij de zweettest gebruik gemaakt door de artsen?
A
Longen
B
Lever
C
Nieren
D
Huid

Slide 21 - Quiz


Lees de afbeelding hiernaast.
In het laboratorium wordt urine van Chiel onderzocht. De uitslagen zijn als volgt:
Glucose :   aanwezig
Eiwit:          aanwezig
Bloed:        afwezig
T2: Wat zegt dit over de gezondheid van Chiel? Leg je antwoord uit met behulp van
bovenstaande informatie. 

Slide 22 - Open question


Lees de afbeelding rechts.
In de afbeelding links zie je een doorsnede van een nier. 

T1:  In welk van de
genummerde delen worden de nierstenen vaak gevormd?  

A
deel 1
B
deel 2
C
deel 3
D
deel 4

Slide 23 - Quiz


Door het gebruik van EPO worden meer rode bloedcellen aangemaakt. 

T1: Waar worden deze rode bloedcellen uiteindelijk weer afgebroken? 
A
Nieren
B
Longen
C
Lever
D
Huid

Slide 24 - Quiz


De werkzame stof in hasj en wiet is cannabis. 
Mensen met chronische pijn krijgen soms wiet voorgeschreven als medicijn. 
Wat voor soort middelen zijn hasj en wiet? Leg uit op welk organen-stelsel deze middelen invloed hebben.

Slide 25 - Open question


Je kunt op drie verschillende manieren afhankelijk worden van drugs. 

T1: Op welke manier zal je waarschijnlijk niet afhankelijk worden van wiet als je het op een medicinale manier gebruikt? 
A
Lichamelijk
B
Geestelijk
C
Sociaal
D
Op geen enkele manier

Slide 26 - Quiz

Slagader
Ader
Naar het hart toe
Van het hart af
Dikke gespierde wand
Dunne slappe wand
Kleppen over de gehele lengte
Kleppen alleen bij het hart
Bloed stroomt snel
Bloed stroomt langzaam
Hoge bloeddruk
Lage bloeddruk
Liggen vaak dieper

Slide 27 - Drag question

sleep de juiste namen naar de juiste plek. Er blijven vakjes open.
hoofdslagader
aorta
armslagader
leverslagader
nierslagader
leverader
beenslagader
nierader
poortader
poortslagader
onderste holle ader
bovenste holle ader 
longader
longslagader

Slide 28 - Drag question

In de afbeelding is een lengte doorsnede van een schematisch hart weergegeven. 
Sleep de onderdelen naar het hart.
Rechterboezem
Rechterkamer
Linkerboezem
Linkerkamer

Slide 29 - Drag question


Alcohol en drugs, maar ook medicijnen werken niet goed op de zintuigen en het zenuwstelsel. 

R: Middelen met een opwekkende werking zijn...
A
Heroïne, cocaïne en alcohol
B
XTC, cocaïne en alcohol
C
Cocaïne, XTC en nicotine
D
Hasj, cocaïne en nicotine

Slide 30 - Quiz


Lees de afbeelding hiernaast
Juist of onjuist
1: De meest gebruikte drugs onder jongeren is Cannabis.
2: Meisjes gebruiken meer drugs dan jongens.
A
1: Juist 2: Juist
B
1: Juist 2: Onjuist
C
1: Onjuist 2: Onjuist
D
1: Onjuist 2: Juist

Slide 31 - Quiz


Lees de afbeelding hiernaast
Juist of onjuist
1: Ongeveer 35% van de jongeren heeft wel eens drugs gebruikt.
2: Het gebruik van cocaïne en amfetamine onder de jongeren is gering.
A
1: Juist 2: Juist
B
1: Juist 2: Onjuist
C
1: Onjuist 2: Onjuist
D
1: Onjuist 2: Juist

Slide 32 - Quiz

Sleep de juiste woorden naar de juiste plek. Er blijven woorden over. (T1)
insuline
fribriogeen
gal
adrenaline 
glucagon
glycogeen

Slide 33 - Drag question

Het zit erop ... 
Voor het tentamen is het het beste om verder te oefenen. Doe dit via examensite (kennisnet via magister). Kan ook via de online methode en dan oefentoetsen maken.

Succes! Bij vragen via teams appen.

Slide 34 - Slide