What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Landstede Groep
‹
Return to search
DISK thema 4 eten - les 2 - voltooid deelwoord - past perfect
NT2
donderdag 12 november
1 / 36
next
Slide 1:
Slide
NT2
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
This lesson contains
36 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
NT2
donderdag 12 november
Slide 1 - Slide
Hoe gaat het?
DISK
Hoe ver ben je?
Don't forget!
> grammaticatrainer
> send me the "taken"
Slide 2 - Slide
Wat gaan we doen?
DISK Thema 4 - eten
Spreken
Slide 3 - Slide
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
= Present Perfect
Het
heeft gesneeuwd
(it has snowed)
Mevrouw De Backer
is gevallen
(she has tripped)
Jantje
heeft
zijn kamer dan toch
opgeruimd
(he has cleaned)
Nynke
heeft
mijn haar
geknipt
(he has cut)
Slide 4 - Slide
NEW:
Een voltooid deelwoord begint met
ge-, be-, her-, ver- of ont-
eten - ik
heb
ge
geten (I
have
eaten)
beloven - ik
heb
be
loofd (I
have
promissed)
herkennen - ik
heb
her
kend (I
have
recognized)
vergeten - ik
ben
ver
geten (I
have
forgotten)
Slide 5 - Slide
Voltooid = klaar (finished)
Gaat altijd samen met
hebben, zijn of worden
Ik
heb
gepraat (I have talked)
Hij
is
ziek geweest (He has been ill)
De taart
wordt
gegeten (The cake is being eaten)
Slide 6 - Slide
Do you remember?
HEBBEN = TO HAVE
Ik
???
Hij / zij / u
???
Jij
???
Wij hebben
Zij hebben
Jullie hebben
Slide 7 - Slide
The rule = de regel
Slide 8 - Slide
T D
Slide 9 - Slide
Do you remember?
ZIJN = TO BE
Ik
???
Hij / zij / u
???
Jij
???
Wij zijn
Zij zijn
Jullie zijn
Slide 10 - Slide
Bijvoorbeeld = for example
Ik
ben
ziek geweest (I have been ill)
Hij
is
boos geweest (He has been angry)
Wij
zijn
naar school gegaan (We have gone to school)
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Ik .... koekjes .... (eten)
koekjes = cookies
eten = to eat
A
ben gegeten
B
heb gegeten
C
wordt gegeven
D
heeft gegeven
Slide 13 - Quiz
Ik ... de groenten ... (vergeten)
groente = vegetables
vergeten = to forget
A
ik heb vergeten
B
ik heeft vergeten
C
ik ben vergeten
D
ik is vergeten
Slide 14 - Quiz
Ik ... de vraag ... (begrijpen)
de vraag = the question
begrijpen = to understand
A
ik ben begrijpen
B
ik heb begrijpt
C
ik heb begrepen
D
ik ben begrijpt
Slide 15 - Quiz
Vul in. Voorbeeld
koken Hij __________ rijst ____________
antwoord: Hij
heeft
rijst
gekookt
.
Slide 16 - Slide
spelen
De kinderen _______ buiten _________
Slide 17 - Open question
huilen
De baby ______ vannacht __________
Slide 18 - Open question
tekenen
Agnes _____ een mooie bloem ______
Slide 19 - Open question
huren
Mijn familie _______ een boot ________
Slide 20 - Open question
smeren
Els _______ zalf op haar arm __________
Slide 21 - Open question
hoesten
Ik ________ vorige week veel _________
Slide 22 - Open question
maken
Jij _____ de opdracht goed ________
Slide 23 - Open question
Nieuwe woorden - thema 4 - eten
Slide 24 - Slide
het avondeten
zelfstandig naamwoord (noun)
wat je 's avonds eet (warm)
het ontbijt
- het avondeten
zin
: Ik heb zin in het
avondeten
Slide 25 - Slide
het bestek
zelfstandig naamwoord (noun)
daar eet je mee
het bestek:
mes, vork, lepel
zin
: Het
bestek
ligt naast het
bord
(the plate).
Slide 26 - Slide
ongezond
bijvoeglijk naamwoord (adjective)
niet gezond (unhealthy)
gezond <-> ongezond
niet goed voor je gezondheid
zin:
Een donut is
ongezond
.
Ongezond
Gezond
Slide 27 - Slide
snijden
werkwoord (verb)
"kapot" maken
je gebruikt een
mes
om te
snijden
zin
: Ik
snijd
de
appel
in
stukjes
(in pieces).
Slide 28 - Slide
bestellen
werkwoord (verb)
in een
restaurant
om eten vragen (to order)
zin
:
Ik wil een
toetje
bestellen
(I want to order a desert)
Slide 29 - Slide
Klanken thema 3 & 4
f (hard) / v (zacht)
fiets flat fruit
viool vader vechten
s (hard) / z (zacht)
snoep suiker stoppen
zeep zeker zacht
Slide 30 - Slide
Aan het eind van een woord
f
of
s
(at the end of a word)
gaa
f
hui
s
drui
f
laar
s
wol
f
boo
s
beloo
f
advocate
s
Slide 31 - Slide
I
n het midden van een woord:
f > v
and
s > z
(in the middle of a word)
gaa
f
ga
v
e boo
s
bo
z
e
drui
f
drui
v
en hui
s
hui
z
en
wol
f
wol
v
in laar
s
laar
z
en
Slide 32 - Slide
Wat eet jij ?
Ontbijt
= breakfast
Lunch
= lunch
Avondeten
= dinner
Tussendoor
= in between
Slide 33 - Slide
Schrijven in DISK
Ga naar taak 5 van thema 4
Slide 34 - Slide
Spreken
Tussendoor = in between
Slide 35 - Slide
Do you remember?
HEBBEN = TO HAVE
Ik
???
Hij / zij / u
???
Jij
???
Wij hebben
Zij hebben
Jullie hebben
Slide 36 - Slide