"Ach, ongelukkige, jij hebt toch wel veel ellende te verduren!
Hoe heb je het aangedurfd alleen naar de schepen der Grieken te komen
tot voor de ogen van de man, van mij, die veel vooraanstaande zoons
van jou heb gedood? Van ijzer moet wel jouw hart zijn.
Maar kom, zet je neer op een zetel en laten wij de pijn
in ons binnenste laten rusten, hoe bedroefd we ook zijn,
want ijselijk geweeklaag is nutteloos.
Zo immers sponnen de goden het toe aan de ongelukkige stervelingen:
in treurnis te leven terwijl zij zelf onbezorgd zijn.
Twee vaten toch rusten op de grond aan Zeus' voeten
de een met rampen zoals hij ze uitdeelt, de andere met zegens;
aan wie Zeus, de god van de bliksems, gemengd geeft
die overkomt nu eens leed, dan weer iets goeds;
maar aan wie hij schenkt uit de rampen, die maakt hij tot een verschoppeling
en een kwaadaardige horzel drijft hem voort over de vorstelijke aarde;
zonder respect bij goden of mensen doolt hij rond.