This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Stap 1: Staat er een voorzetsel +4 in de zin?
(durch, für, ohne, um, gegen, bis, entlang)
Ja? > 4e naamval.
Nee? > Ga naar stap 2
Stap 2: Staat er een werkwoord +4 in de zin?
(bitten, fragen, es gibt)
Ja? > 4e naamval
Nee? > Ga naar stap 3
Stap 2: Ontleden / vragen stellen
1e naamval: onderwerp (wie/wat + gezegde)
4e naamval: lijdend voorwerp (wie/wat + gezegde + onderwerp)