Toets woorden, grammatica, spelling
Dinsdag 19 november (leren 1.5, 1.7, 1.8 en 1.9)
-Ik ken de woorden uit paragraaf 1.5.
-Ik kan Griekse voor- en achtervoegsels correct gebruiken.
-Ik kan zinnen ontleden en hierbij de verschillende zinsdelen benoemen.
-Ik kan ieder woord afzonderlijk benoemen in een zin.
-Ik kan de persoonsvorm correct spellen in de tegenwoordige en in de verleden tijd.
-Ik kan leestekens op de juiste manier gebruiken.