Landstede Groep

Landeijke kennisbasis toets Biologie

Landelijke kennisbasis toets Biologie
1 / 32
next
Slide 1: Slide
BiologieHBOStudiejaar 2-4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Landelijke kennisbasis toets Biologie

Slide 1 - Slide

D1: Atomen en moleculen in de biologie

Slide 2 - Slide

SD 1.1 Atomen en eenvoudige moleculen. 

Slide 3 - Slide

1.1.1 De student kan moleculen beschrijven op basis van het model van bohr
Campbell blz 82. 

Belangrijke termen:
Electronen schillen
valantie
Orbital

Slide 4 - Slide

26. Welk model is het atoommodel van Bohr? En waarom?
A
Links, de elektronen draaien ieder in een eigen baan
B
Links, de atomen draaien ieder in hun eigen baan
C
Rechts, de atomen kunnen een baan delen
D
Rechts, de elektronen kunnen een baan delen

Slide 5 - Quiz

Wat is een valente elektron?

Slide 6 - Open question

Wat is een elektronen schil?

Slide 7 - Open question

1.1.2 De student kan verbanden leggen tussen C,H,O,N,P,S
C Koolstof Valentie 4
H Waterstof Valentie 1 
O Zuurstof Valentie 2  
N Stikstof Valentie 3 
P Fosfor Valentie 3
S Sulfaat valentie 2 
Campbel Blz 84
  • Door het delen of afstaan van elektronen in de buitenste schil maken atomen bindingen. 
  • Als er twee valente elektronen worden gedeeld spreekt men over een dubbele binding. 
  • De hoeveelheid elektronen die een atoom kan delen is zijn valantie. 

Slide 8 - Slide

Look in the periodic table: What is the covalence of sulfur?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quiz

Wat is de covalentie van zuurstof?
A
1
B
2
C
3
D
zuurstof heeft geen covalentie

Slide 10 - Quiz

Wat is de covalentie van stikstof?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 11 - Quiz

Wat is de covalentie van koolstof?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 12 - Quiz

Wat is de covalentie van waterstof?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quiz

Wat is de covalente van een fosforatoom?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 14 - Quiz

Wat is een covalente binding?

Slide 15 - Open question

 1.1.3 De student kan veel voorkomende chemische bindingen onderscheiden en interacties. 
Covalente binding -> Het delen van een valent elektronen paar door twee atomen. 
  1. Enkele binding ->  Gedeelde elektronen H-H of H:H
  2. Dubbele binding -> Delen van twee paren elektronen O=O of O::O

Non- Polair covalente binding -> Hierbij is de elektron negativiteit van twee atomen hetzelfde. De elektronen worden dan gelijkmatig over beide verdeeld. 
Polair covalente binding -> De elektron negativiteit van 1 van de elektronen kant  is sterker hierdoor heeft 1 kant de overhand. elektronen zijn dan ook meer aan de negatieve 
kant te vinden. 

Campbell blz. 84, 85

Slide 16 - Slide

1.1.3 vervolg
Ionische bindingen -> 1 atoom is voor negatief dat deze een elektron helemaal over neemt. samenstellingen met ionische bindingen worden zouten genoemd. 




Van der waals interactie -> Door veel kleine positieve en negatieve locaties, kunnen ophopen tot een verbinding. (gekko die tegen glas op loopt. ) 
H-Bruggen ->  Wanneer een H atoom covalent is gebonden met een 
elektron negatieve atoom. Trekt de positieve kant  andere negatieve ladingen 
aan.  (ook wel waterstofbrug) Campbell blz. 87

Slide 17 - Slide

1.1.3 vervolg. 
Dipool -> Molecuul met een positieve en een negatieve kant. 
geladen deeltje -> Een deeltje met een elektrische lading. 
Hydrofobe interactie -> Water heeft een polaire verbinding met aantrekking voor andere polaire verbindingen. Apolaire verbindingen hebben dat niet en zijn daardoor hydrofoob. 

Slide 18 - Slide


A

Slide 19 - Quiz

Een waterstofbrug is een voorbeeld van:
A
Atoom binding
B
Een ion interactie
C
Molecuul binding
D
Een metaal binding

Slide 20 - Quiz

De atoombinding tussen koolstof en waterstof ( C-H) is...
A
...apoliar
B
...polair
C
...dipolair
D
...bipolair

Slide 21 - Quiz

H5: Een waterstofbrug kan voorkomen tussen:
A
OH-groepen
B
NH-groepen
C
OH- en NH-groepen
D
Niet tussen OH- en NH-groepen

Slide 22 - Quiz

Which substance has the strongest Van der Waals bonding?
A
left
B
middle
C
right
D
I don't know

Slide 23 - Quiz

Kijk naar de afbeelding hiernaast =>

Bevat deze stof covalente bindingen?
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quiz

Kan alcohol waterstofbruggen vormen?
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quiz

De stippellijn in de tekeningen geeft de plaats aan van een waterstofbrug.
In welke van de onderstaande tekeningen is op de juiste wijze een waterstofbrug aangegeven voor de stof water?


A
B
C
D

Slide 26 - Quiz

Kan Cocaïne waterstofbruggen vormen?
A
Ja, want het molecuul is polair
B
Ja, want het molecuul is apolair
C
Nee, want het molecuul is polair
D
Nee, want het molecuul is apolair

Slide 27 - Quiz

Uit de Kennisbasis toets.
Gegeven
Atomen kunnen op verschillende manieren een binding aangaan.

Gevraagd
Welke van de onderstaande beschrijvingen sluit aan bij covalente binding?
A
Atomen die een elektronen paar delen
B
Atomen die elektronen hebben uitgewisseld.
C
Atomen die evenveel elektronen hebben
D
Atomen die protonen hebben uitgewisseld.

Slide 28 - Quiz

1.1.4 de student kan de opbouw in molecuulformules weergeven en de functie benoemen van de in de biologie veel voorkomende eenvoudige moleculen en ionen. 
  • O2 -> dizuurstof -> O=O belangrijkste bestanddeel van lucht. rol in celademhaling en verbranding. 
  • H2O -> Water -> H-O-H  Dipool: 1 kant is elektrisch geladen leven bestaat voor het grootste deel uit water. 
  • CO2 -> Koolstofdioxide -> 0=C=O Deel van de atmosfeer ontstaat bij verbranding wordt gebruikt bij fotosynthese. 
  • CH4 -> Methaan -> Eenvoudige koolwaterstof. Hoort bij de alkanen. Belangrijkste deel van aardgas. ontstaat bij de afbraak van anorchanische bindingen.  
  • H+/H Waterstofion -> komt in de chemie niet voor. deze binden zich als H3O. 
  • K+ -> Kalium ion -> in dierlijke cellen belangrijk voor transport. 

Slide 29 - Slide

1.1.4 vervolg. 
  • Na+ -> Natriumion -> helpt om vocht in en buiten de cel te handhaven bij osmose. (natriumpomp)
  • NH4+ -> Ammonium ->                     Een zwak zuur dat wordt omgezet in ureum. Ontstaat bij de omzetting van amino zuren. Komt extra in het bloed door roken. 
  • Ca2+ -> Functies in botopbouw, bloedstolling spiercontractie en celdeling. Ca2+  ionen zijn belangrijk bij signaaltrasductie. 
  • Fe2+ -> Ijzerion -> belangrijk onderdeel van de productie van hemoglobine en veel enzymen. 
  • Cl -> Chloorion -> Makkelijke oxidator heeft maar 1 vrije plek in de valente schil. onderdeel van keukenzout. 
  • NO2 -> Stikstofoxide -> Komt veel voor in vervuilde lucht. Ontstaat door uitstoot van wegtransport etc. 
  • NO3- -> nitraat -> Wordt gebruikt als kunstmest. maakt deel uit van de stikstofkringloop. Wordt gemaakt in de wortelknollen. 
  • PO43- -> Fosfaat -> bevorderd algengroei in water. komt vrij bij landbouw en tast natuurgebieden aan. 

Slide 30 - Slide

Atoom
Na+
NH4+
Ca2+
Fe2+
Cl-  
NO2- 
NO3- 
PO43-
O2
H2
CO2
CH
K+
H+

Slide 31 - Drag question

NH4+
NO3- 
H2
NO2- 

Slide 32 - Drag question