Landstede Groep

3H - Nederlands les 1 ww-spelling

Nederlands
Woensdag 6 januari  
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands
Woensdag 6 januari  

Slide 1 - Slide

Werkwoordspelling

Slide 2 - Slide

Wat gaan we de komende lessen doen?
De komende weken gaan we oefenen met de werkwoordspelling. Je hebt bij deze lessenserie heel veel vrijheid: je bent vrij om je eigen keuzes te maken. Aan het begin van elke les kun je aangeven hoe je wilt werken.

  • Je kunt de LessonUps zelfstandig doornemen 
  • Je kunt samenwerken met een medeleerling. 
  • Je kunt meedoen met de uitleg van de docent.
  • Je kunt opdrachten samen maken met de docent.

Kijk aan het begin van elke les goed naar de leerdoelen en op welke manier je het beste kunt werken. Misschien doe je de ene les mee met de uitleg, werk je de tweede les samen en de laatste les alleen. Maak voor jezelf deze keuze!



Slide 3 - Slide

De komende lessen gaan we alle werkwoordsvormen uit dit schema behandelen. We starten vandaag met de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd en de verleden tijd. 

Slide 4 - Slide

Werkwoordspelling
Leerdoelen van deze les:
  • Ik kan de tegenwoordige tijd van een werkwoord correct spellen.  

  • Ik kan de verleden tijd van
    een werkwoord correct spellen. 

Slide 5 - Slide

Op welke manier wil je deze les werken?
Ik neem de LessonUps zelfstandig door.
Ik werk samen met een medeleerling.
Ik doe mee met de uitleg van de docent.
Ik wil samen opdrachten maken met de docent.

Slide 6 - Poll

Wat nu?
In de volgende slides wordt het eerste deel van theorie over werkwoordspelling uitgelegd. Pak je punten van de starttoets erbij. Je hebt twee opties: 

  1. Meer dan 27 punten - Je neemt de slides door, maar je mag de oefenopdrachten overslaan. Je maakt wel de 'eindopdracht'. 
  2. Minder dan 27 punten- Je neemt de slides door én je maakt alle oefenopdrachten. Je mag de 'eindopdracht' overslaan. 

Slide 7 - Slide

Stap 1: de persoonsvorm
We beginnen helemaal bij het begin. De allereerste stap van de werkwoordspelling is namelijk het vinden van de persoonsvorm (pv). Bekijk het filmpje op de volgende slide. 

Slide 8 - Slide

1

Slide 9 - Video

01:15

Tekst
Noteer de antwoorden van de oefening uit het filmpje. 

Slide 10 - Open question

Stap 1: de persoonsvorm
De persoonsvorm (pv) kun je dus op drie manieren vinden: 
  1. een vraagzin maken, de persoonsvorm komt dan vooraan in de zin te staan;
  2. de tijdproef (tt-vt), de persoonsvorm verandert;
  3. de getalproef (ev-mv), de persoonsvorm én het onderwerp verandert. 

Slide 11 - Slide

De ik-vorm 
Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd (tt) en in de verleden tijd (vt) schrijven. Bij de spelling van zowel de tegenwoordige tijd als de verleden tijd ga je uit van de ik-vorm. 

Hoe vind je de ik-vorm?
Je haalt van het hele werkwoord (het infinitief) de laatste twee letters (-en) weg. 
VB: helpen - help

Soms moet je een extra letter weglaten of toevoegen of verandert er een letter. 
VB: redden --> red
        vrezen --> vrees

Slide 12 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Zo schrijf je de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt):



ik of jij erachter
ik-vorm 
ik word, vind jij
enkelvoud: jij/hij/zij/het
ik-vorm + t
jij wordt, zij vindt
meervoud:
wij/zij/jullie
hele werkwoord
wij vinden, jullie worden 

Slide 13 - Slide

Oefenen!
Je maakt de volgende opdracht op papier of WORD. Bij de volgende slide kun je een foto van je werk inleveren.
Bepaal of het in te vullen werkwoord wel of niet een persoonsvorm is. Als het een persoonsvorm is, noteer deze dan in de tegenwoordige tijd. 

  1. Met een handdruk ... (overhandigen) de directeur alle leerlingen hun diploma.
  2. Wie heeft zich ... (verbazen) over jouw eerste plaats bij het hordelopen.
  3. De politie van deze stad ... (behandelen) elke misdaad even serieus.
  4. Sinds wanneer ... (vertalen) onze docent Engels romans in het Nederlands?
  5. Mijn opa's woning was ... (vervuilen) na het overlijden van zijn werkster.

Slide 14 - Slide


Lever hier een foto van de vorige opdracht in. 

Slide 15 - Open question

Persoonsvorm verleden tijd
Zo schrijf je de persoonsvorm verleden tijd (pvvt) :

Er zijn sterke en zwakke werkwoorden. 
  • sterke werkwoorden: veranderen in de verleden tijd van klank
VB: lopen - liep 
  • zwakke werkwoorden: veranderen in de verleden tijd niet van klank. Zie schema op volgende slide.
VB: maak - maakte, ruil - ruilde 



Slide 16 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd
Zo schrijf je de persoonsvorm verleden tijd (pvtt) van zwakke werkwoorden:



Enkelvoud
(ik, jij, hij, zij, het, etc.)
ik-vorm + de of te
ik stuurde, jij hoestte
Meervoud
(wij, jullie, zij, etc.)
ik-vorm + ten of den
wij stuurden, zij hoestten

Slide 17 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd
Persoonsvorm verleden tijd:

Om te weten of je -t(en) of -d(en) schrijft, gebruik je 't Kofschip zit.

Hele werkwoord min 'en'. Zit de letter voor 'en':
  • wél in 't Kofschip - je schrijft een 't' 
             VB: printen - ik printte, dansen - jij danste 
  • niet in 't Kofschip - je schrijft een 'd'
              VB: landen - wij landden, horen - jij hoorde 



Slide 18 - Slide

Oefenen!
Je maakt de volgende opdracht op papier of WORD. Bij de volgende slide kun je een foto van je werk inleveren.
Noteer de persoonsvorm in de verleden tijd. 
  1. Vanmorgen ... (melden) de krant dat leerlingen minder vakantieweken krijgen.
  2. De fabriek ... (lozen) haar vieze afvalwater rechtstreeks in de rivier.
  3. Na de marathon ... (vertonen) veel lopers tekenen van vermoeidheid.
  4. Max ... (vertellen) me dat hij al een kwartier op een taxi ... (wachten). 
  5. De veulentjes ... (huppelen) door de wei en hun moeders ... (draven).

Slide 19 - Slide


Lever hier een foto van de vorige opdracht in. 

Slide 20 - Open question

Nakijken
Kijk de vorige opdrachten zelf na. 




Persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt):
  1. overhandigt
  2. verbaasd
  3. behandelt
  4. vertaalt
  5. vervuild

Persoonsvorm verleden tijd (pvvt):

  1. meldde
  2. loosde
  3. vertoonden
  4. vertelde, wachtte
  5. huppelden, draafden 

Slide 21 - Slide


Bij de vorige vragen had ik meer dan 10 antwoorden goed. 
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quiz


Wat is de juiste spelling?

Max ... (vermoeden) al wel dat Moritz niet in het donker ... (durven) te rijden. 
A
vermoede, durfde
B
vermoede, durfte
C
vermoedde, durfde
D
vermoedde, durfte

Slide 23 - Quiz


Wat is de juiste spelling?

Gözde ... (vinden) snorkelen nog steeds geweldig, want ze ... (houden ) van gekleurde vissen.
A
vind, houd
B
vindt, houd
C
vind, houdt
D
vindt, houdt

Slide 24 - Quiz


Wat is de juiste spelling?

De leraar ... (worden) gevreesd om zijn strengheid, dat niemand zelfs maar ... (fluisteren). 
A
wordt, fluisterdt
B
wordt, fluistert
C
word, fluistert
D
word, fluisterd

Slide 25 - Quiz


Wat is de juiste spelling?

Als je mijn les weer ... (verstoren), ... (worden) je onmiddellijk verwijderd.
A
verstoord, wordt,
B
verstoort, word
C
verstoort, wordt
D
verstoord, word

Slide 26 - Quiz

LET OP!
Als je op de starttoets méér dan 27 punten had gehaald, hoefde je de vorige oefenopdrachten niet te maken. De opdracht op de volgende slide moet je wél maken.

Als je op de starttoets minder dan 27 punten had gehaald, moest je de voorgaande oefenopdrachten wel maken. De opdracht op de volgende slide hoef je niet te maken. Als je nog extra wil oefenen, mag je de opdracht natuurlijk wel maken!

Slide 27 - Slide

Eindopdracht
Je maakt de volgende opdracht op papier of WORD. Bij de volgende slide kun je een foto van je werk inleveren.
Noteer het werkwoord in de juiste spelling. Kies indien mogelijk de tegenwoordige tijd. Tip: bepaal eerst om welke werkwoordsvorm het gaat. 

  1. Doordat het kabinet jarenlang heeft ... (bezuinigen) op de ouderenzorg, worden veel bejaarden nu ... (confronteren) met te weinig aandacht.
  2. Ooit was de haven in Woudrichem ... (dichtslibben), maar in 1995 werd hij opnieuw ... (uitdiepen). 
  3. Sander had zich nog nooit ... (bekommeren) om gezond eten, tot er bij hem diabetes werd ... (constateren). 
  4. Afgelopen zaterdag heeft de familie Verdoorn weer ... (barbecueën), waarbij, zoals altijd, niet werd ... (beknibbelen) op de hoeveelheid vlees.
  5. Bedenk goed of je de erfenis ... (aanvaarden) of ... (afwijzen). 
  6. Toen Ilse waterpokken had, ... (krabben) ze zich zo vaak dat ze er littekens op haar aarm aan ... (overhouden).
  7. Dat Maud zich zo laat ... (aanmelden) voor de vrijwillige schoonmaakactie, ... (getuigen) niet van enthousiasme.
  8. ... (Afwenden) je hoofd niet ... als je wilt dat er naar je ... (worden) .. (luisteren)!

Slide 28 - Slide


Lever hier een foto van de vorige opdracht in. 

Slide 29 - Open question

Nakijken
Kijk de vorige opdracht zelf na. 




  1. bezuinigd, geconfronteerd
  2. dichtgeslibd, uitgediept
  3. bekommerd, geconstateerd
  4. gebarbecued, beknibbeld
  5. aanvaardt, afwijst
  6. krabde, overhield
  7. aanmeldde, getuigde
  8. Wend af, wordt, geluisterd 

Slide 30 - Slide


Bij de vorige vragen had ik meer dan 12 antwoorden goed. 
A
Ja
B
Nee

Slide 31 - Quiz

Vandaag hebben we het bovenste deel van het schema behandeld!

Slide 32 - Slide

Werkwoordspelling
Leerdoelen van deze les:
  • Ik
    kan de tegenwoordige tijd van een werkwoord correct spellen.  

  • Ik kan de verleden tijd van
    een werkwoord correct spellen. 

Slide 33 - Slide


1. Heb je de leerdoelen van deze les behaald?
2. Hoe vond je deze manier van werken?
3. Heb je nog iets nodig van mij (uitleg/opdrachten) voor de volgende les?

Slide 34 - Open question