Landstede Groep

Argumenteren 2122

ARGUMENTEREN
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

ARGUMENTEREN

Slide 1 - Slide

Doelen van deze les
  1. Je kent de begrippen standpunt, argument en tegenargument.
  2. Je kent soorten argumenten. 
  3. Je kent argumentatieschema's.
  4. Je kent argumentatiestructuren.

Slide 2 - Slide

Standpunt

Standpunt: mening over iets
                         positief, negatief of twijfelachtig

Signaalwoorden: ik vind dat, volgens mij, ik denk dat, dus,                                                  daarom, kortom, mijn conclusie is

Slide 3 - Slide

Argument
Argument: verdediging of aanval van een standpunt

Signaalwoorden: want, omdat, namelijk, aangezien, immers

Feitelijke argumenten: waar of onwaar, controleerbaar (het is zo, òf niet).                                                  
                                                 Ik ga boodschappen doen bij de Jumbo, want die zit bij mij om de hoek. 

Waarderende argumenten: argument geeft aan dat iets (on)wenselijk, (on)gepast, mooi of lelijk,
                                                          goed of slecht is. 
                                                          Ik ga boodschappen doen bij de Jumbo, want ik vind het een fijne
                                                          winkel. 

Slide 4 - Slide

Tegenargument
Tegenargument: ontkracht het standpunt of een argument.

Standpunt: De kans is groot dat ze je na je overlijden als orgaandonor zullen gebruiken ; 
Argument: ze zitten
immers te springen om donororganen 
Tegenargument:  Slechts één op de vijfduizend overledenen wordt gebruikt als orgaandonor 


Slide 5 - Slide

Argumentatieschema's (dat heette eerste redeneringen)
argumentatie kan gebaseerd zijn op:
  1. oorzaak en gevolg
  2. kenmerk en eigenschap
  3. voor- en nadelen
  4. voorbeelden
  5. vergelijking
  6. autoriteit

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Volgens zijn arts heeft hij bloedarmoede. Hij had namelijk allerlei symptomen die er op wijzen: last van vermoeidheid, hartkloppingen, duizeligheid, oorsuizingen en hoofdpijn.
A
argumentatie op basis van voor- en nadelen
B
argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap
C
argumentatie op basis van vergelijking
D
argumentatie op basis van voorbeelden

Slide 8 - Quiz

Suiker blijkt veel ongezonder dan onverzadigd vet te zijn. Het Voedingscentrum presenteert dit in zijn nieuwe Schijf van Vijf en biedt alternatieven.
A
argumentatie op basis van autoriteit
B
argumentatie op basis van voorbeelden
C
argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap
D
argumentatie op basis van vergelijking

Slide 9 - Quiz

Argumentatiestructuur
De argumentatiestructuur is een weergave van de wijze waarop in een tekst of tekstdeel argumenten met elkaar en met het standpunt samenhangen.

We onderscheiden drie basisvormen van argumentatie:

Enkelvoudige argumentatie
Onderschikkende argumentatie
Nevenschikkende argumentatie

Slide 10 - Slide

Enkelvoudige argumentatie
Een standpunt met één argument. 



Slide 11 - Slide

Onderschikkende argumentatie
Een argumentatie waarin twee of meer argumenten gezamenlijk het standpunt ondersteunen.

De argumenten in nevenschikkende argumentatie kunnen:
- afhankelijk zijn
- onafhankelijk (ze vormen ieder op zich een zelfstandig argument voor het standpunt).

Slide 12 - Slide

Nevenschikkende argumentatie
Een argumentatie waarin twee of meer argumenten gezamenlijk het standpunt ondersteunen.
De argumenten in nevenschikkende argumentatie kunnen:
- onafhankelijk (ze vormen ieder op zich een zelfstandig argument voor het standpunt) of



- afhankelijk zijn (ze zijn samen nodig om het standpunt te ondersteunen).



Slide 13 - Slide

Filmpje
  • Op de volgende slide zie je  een kort filmpje (40 sec) waarin de argumentatiestructuren  worden toegelicht

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Noteer de volgende argumentaties in een blokjesschema. Geef bij elke argumentatie aan of die
enkelvoudig, nevenschikkend, onderschikkend is of een combinatie van die laatste twee.

1 De meeste leerlingen van mijn klas willen nu eenmaal bowlen, dus ik ga me daar niet tegen
verzetten. Het is bovendien goedkoper dan paintballen en karten en we kunnen bij de bowlingbaan
vrij goedkoop eten.

Slide 16 - Open question

Noteer de volgende argumentaties in een blokjesschema. Geef bij elke argumentatie aan of die
enkelvoudig, nevenschikkend, onderschikkend is of een combinatie van die laatste twee.

2 Politici zijn niet te vertrouwen: ze hebben immers allemaal hun eigen belangen voorop staan. Ik ga
dan ook niet meer stemmen bij de volgende verkiezingen. Bovendien ben ik dan op wereldreis

Slide 17 - Open question

Noteer de volgende argumentaties in een blokjesschema. Geef bij elke argumentatie aan of die
enkelvoudig, nevenschikkend, onderschikkend is of een combinatie van die laatste twee.

4 Je kunt wel zien dat Joris’ ouders veel geld verdienen: hun huis in Nederland staat vol
designmeubelen en ze hebben ook nog een chalet in Zwitserland.

Slide 18 - Open question