VERWIJSWOORDEN (1)
a)ik, me
- ------------------------------
b)jij, je ---------------------------------
c)hij, zich, hem------------------------
d)zij, ze, haar--------------------------
e)het ----------------------------------
f)wij, we, ons --------------------------
g)jullie ---------------------------------
WIJZEN NAAR:
a)-De schrijver van de tekst.
b)-Iemand in de tekst tegen wie gepraat wordt.
c)Een man of jongen in de tekst .
d)Een vrouw of meisje in de tekst.
e)Iets wat in de tekst staat .
f)De mensen die praten in de tekst.
g)Mensen in de tekst tegen wie gepraat wordt .