What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Landstede Groep
‹
Return to search
NT2 - A2 - Nevengeschikte voegwoorden
Nevengeschikte voegwoorden - A2 cursus
maar, want, dus, of, en
1 / 19
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 2
This lesson contains
19 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
20 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Nevengeschikte voegwoorden - A2 cursus
maar, want, dus, of, en
Slide 1 - Slide
Onderdeel 1
Welk woord past in de zin?
Slide 2 - Slide
1. Ik wil graag verhuizen, want / maar ik wil een huis met een tuin.
A
want
B
maar
Slide 3 - Quiz
2. Ik ga in het weekend soms fietsen en / dus ik ga ook vaak wandelen.
A
en
B
dus
Slide 4 - Quiz
3. Ik sta in de file, want / dus ik kom te laat op mijn werk.
A
want
B
dus
Slide 5 - Quiz
4. Mijn opa is 81 en / of mijn oma is 79 jaar.
A
en
B
of
Slide 6 - Quiz
5. Ik ga met de bus, want / maar onze auto is kapot.
A
want
B
maar
Slide 7 - Quiz
6. Ik wil met de fiets naar mijn werk, dus / maar mijn fiets is kapot.
A
dus
B
maar
Slide 8 - Quiz
7. Ga je op de fiets en / of ga je liever met de bus?
A
en
B
of
Slide 9 - Quiz
8. Mijn tante is ziek, dus / want ze neemt medicijnen.
A
dus
B
want
Slide 10 - Quiz
Onderdeel 2
Kies uit: en - want - maar - dus - of
Slide 11 - Slide
1. Ik heb een mooi nieuw huis, ____ ik ben heel blij.
A
en
B
maar
C
want
D
dus
Slide 12 - Quiz
2. Ik wil graag een nieuwe keuken, ____ ik heb geen geld.
A
of
B
maar
C
en
D
dus
Slide 13 - Quiz
3. De woonkamer is ruim, ____ we hebben twee slaapkamers.
A
en
B
dus
C
want
D
maar
Slide 14 - Quiz
4. De flat ligt op het noorden, ____ het is niet zo licht binnen.
A
en
B
maar
C
want
D
dus
Slide 15 - Quiz
5. Er is een bushalte dichtbij, ____ ik ga meestal met de fiets naar mijn werk.
A
en
B
maar
C
want
D
dus
Slide 16 - Quiz
6. We hebben geen tuin, ____ we hebben wel een balkon.
A
of
B
dus
C
maar
D
en
Slide 17 - Quiz
7. Ik moet veel werken, ____ er zijn veel zieke collega's.
A
en
B
maar
C
want
D
dus
Slide 18 - Quiz
8. De wijk is rustig, ____ er is een mooi park.
A
en
B
maar
C
want
D
of
Slide 19 - Quiz