Landstede Groep

Relativpronomen

Relativpronomen
betrekkelijk voornaamwoord
1 / 19
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Relativpronomen
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Ik vul het betrekkelijk voornaamwoord correct in.

Slide 2 - Slide

Relativpronomen

Hast du den Jungen, der da läuft, schon gesehen?

Vertaling?

Slide 3 - Slide

Relativpronomen

Hast du den Jungen, der da läuft, schon gesehen?

Vertaling:

Heb je de jongen die daar loopt al gezien?

Slide 4 - Slide

Hoe bepaal je de goede vorm?

Hast du den Jungen, der da läuft, schon gesehen?

Je hebt drie dingen nodig:
1. woordgeslacht
2. naamval
3. de vorm van het betrekkelijke voornaamwoord


Slide 5 - Slide

Hoe bepaal je de goede vorm?

Hast du den Jungen, der da läuft, schon gesehen?

1. Voor het woordgeslacht: kijk naar het antecedent. Dat is het woord waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst.

Naar welk woord verwijst het woord "der" in deze zin?


Slide 6 - Slide

Hast du den Jungen, der da läuft, schon gesehen?
"der" verwijst hier naar...
A
du
B
den Jungen
C
da
D
gesehen

Slide 7 - Quiz

Hoe bepaal je de goede vorm?
Hast du den Jungen, der da läuft, schon gesehen?

1. Voor het woordgeslacht: kijk naar het antecedent. Dat is het woord waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst.
Hier:
der Junge = mannelijk, dus het betrekkelijke voornaamwoord is ook mannelijk.


Slide 8 - Slide

Hoe bepaal je de goede vorm?
Hast du den Jungen, der da läuft, schon gesehen?

2. Voor de naamval: kijk naar de bijzin (tussen de komma's). Gebruik hiervoor de VWO-regel (voorzetsels - werkwoorden - ontleden). Zet hiervoor de bijzin in de volgorde van een hoofdzin:  "Der läuft da". NL: Die loopt daar.
Wat is hier de naamval van "Der"?


Slide 9 - Slide

Der läuft da.
"Der" is hier het...
A
onderwerp - dus eerste naamval
B
meewerkend voorwerp - dus derde naamval
C
lijdend voorwerp - dus vierde naamval

Slide 10 - Quiz

Hoe bepaal je de goede vorm?
Hast du den Jungen, der da läuft, schon gesehen?

2. Voor de naamval: kijk naar de bijzin (tussen de komma's). Gebruik hiervoor de VWO-regel (voorzetsels - werkwoorden - ontleden). Zet hiervoor de bijzin in de volgorde van een hoofdzin:  "Der läuft da".
"Der" staat dus in de eerste naamval mannelijk.


Slide 11 - Slide

Hoe bepaal je de goede vorm?
Hast du den Jungen, der da läuft, schon gesehen?

3. Voor de vorm: kijk in het schema van Handboek 30.

Klaar. Nu jullie!

Slide 12 - Slide

Een meisje dat ik niet ken wil me spreken.
Ein Mädchen, ... ich nicht kenne, will mich sprechen.

Waarnaar verwijst "dat"
A
een meisje
B
ik
C
niet
D
me

Slide 13 - Quiz

Een meisje dat ik niet ken wil me spreken.
Ein Mädchen, ... ich nicht kenne, will mich sprechen.

Wat is het woordgeslacht van "Madchen"?
A
mannelijk (der)
B
vrouwelijk (die)
C
onzijdig (das)
D
meervoud (die)

Slide 14 - Quiz

Een meisje dat ik niet ken wil me spreken.
Ein Mädchen, ... ich nicht kenne, will mich sprechen.
"dat ik niet ken"> Dat ken ik niet.
"dat" is hier...
A
onderwerp - dus eerste naamval
B
meewerkend voorwerp - dus derde naamval
C
lijdend voorwerp - dus vierde naamval

Slide 15 - Quiz

Een meisje dat ik niet ken wil me spreken.
Ein Mädchen, ... ich nicht kenne, will mich sprechen.

Eerste naamval onzijdig, dus het je vertaalt "das" met...
A
das
B
dessen
C
dem
D
die

Slide 16 - Quiz

Ein Mädchen, das ich nicht kenne, will mich sprechen.

Slide 17 - Slide

Ein Mädchen, ... ich nicht kenne, will mich sprechen.

Slide 18 - Open question

Nu oefenen (en vragen stellen)
De oefening staat in het huiswerk van het tweede uur.

Extra oefenmateriaal in de studiewijzer.

Slide 19 - Slide