Landstede Groep

2.3 Massa en volume

Hoofdstuk 2: Stoffen
2.3 Massa en Volume 
1 / 24
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 2: Stoffen
2.3 Massa en Volume 

Slide 1 - Slide

Programma van de les
Herhaling paragraaf 2.1

Start paragraaf 2.3

Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Slide

Voor volume worden verschillende eenheden gebruikt. 1 mL is gelijk aan:
A
1 mm3
B
1 cm3
C
1 dm3
D
1 m3

Slide 3 - Quiz

Wat is de grootheid die bij uur hoort?
A
Lengte
B
Tijd
C
Massa
D
Hoelang

Slide 4 - Quiz

Omrekenen !
(kilo - hecto - deca - .......................... - deci - centi - milli)

Hoeveel gram is 3,5 kg
A
35
B
350
C
3500
D
35000

Slide 5 - Quiz

Welke grootheid wordt bij Kubieke meter?
A
Massa
B
Gewicht
C
Volume
D
Tijd

Slide 6 - Quiz

Omrekenen !
(kilo - hecto - deca - .......................... - deci - centi - milli)

Hoeveel kiloWatt (kW) is 600 W
A
6000
B
0,006
C
0,6
D
6

Slide 7 - Quiz

Iedere stof heeft zijn unieke stofeigenschappen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quiz

Stoffen kunnen niet dezelfde stofeigenschappen hebben.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

Wat zijn de stofeigenschappen van spiritus?
Meerdere antwoorden mogelijk
A
brandbaarheid
B
doorzichtigheid
C
gewicht
D
vorm

Slide 10 - Quiz

Wat zijn juiste voorbeelden van stofeigenschappen. ( 2 kiezen)
A
Gewicht
B
Smeltpunt
C
Zwaartepunt
D
Kookpunt

Slide 11 - Quiz

Wat betekent dit pictogram?
A
bijtend
B
giftig
C
explosief
D
irriterend

Slide 12 - Quiz

Waar waarschuwt dit pictogram voor?
A
Irriterend
B
Corrosief
C
Giftig
D
Explosief

Slide 13 - Quiz

Waar waarschuwt dit pictogram voor?
A
Irriterend
B
Corrosief
C
Giftig
D
Explosief

Slide 14 - Quiz

Doel van de les
De leerling kan het verschil tussen gewicht en massa uitleggen.
De leerling kan 2 manieren benoemen hoe je het volume van een stof kunt bepalen
De leerling kan eenheden omrekenen

Slide 15 - Slide

Paragraaf 2.3
Bij het vak NASK maken we veel gebruik van grootheden en eenheden. 

Grootheden: dat wat je wil meten/weten
  • Je wilt de lengte van iemand weten; Je wilt je eigen massa wegen
  • bv: leeftijd, temperatuur, inhoud, hoeveelheid straling
Eenheden: waarin je dat uitdrukt
  • De lengte van iemand in centimeters; Je eigen massa in kilogrammen
  • bv: jaren, graden celcius, kubieke meter of liter, Sievert.

Slide 16 - Slide

Grootheid <=> eenheid
Bij al deze voorbeeld is de grootheid dik gedrukt. Maar als je dan antwoord geeft op deze vragen, voeg je daar een eenheid aan toe:
De lengte van een lokaal.     bv. .....Meter
De massa van een potje poeder.   bv. ...... Kilogram
De leeftijd van meneer Pothof.  bv. ....... Jaar
De tijd die deze les nog duurt.  bv. .... Minuten

Slide 17 - Slide

Grootheid <=> eenheid
De eenheid heeft dus te maken met de grootheid. 

Grootheid: wat wil ik meten/
weten
Eenheid: waarin druk ik dat
wat ik wil meten/weten uit.

Slide 18 - Slide

Paragraaf 2.3
Als je de maten van je kozijn hebt opgemeten om een nieuw gordijn te plaatsen, moet je die soms omrekenen in een andere eenheid, bv. van centimeters naar millimeters. Daarbij moet je onthouden dat je de eenheid (meters) en een voorvoegsel (milli of centi) hebt.

Welke eenheid je hebt maakt daarbij niet uit.  
de voorvoegsels betekenen altijd hetzelfde.

Slide 19 - Slide

Paragraaf 2.3

Slide 20 - Slide

Paragraaf 11.1
Een kubus heeft een lengte en een breedte en een hoogte. Dat betekent dan een kubus met de ribbe van 1 cm, een inhoud heeft van 1 cm x 1 cm x 1 cm = 1cm3 .

Als het gaat over de inhoud hebben we het eigenlijk over hoeveel er in een voorwerk past (als we net doen alsof het helemaal hol is)

Slide 21 - Slide

Paragraaf 11.1
Er zijn verschillende eenheden die we kunnen gebruiken 
om de inhoud in weer te geven. Hieronder zie je daar een paar van. 

Slide 22 - Slide

Zelfstandig aan de slag
Wat: Maken werkblad over het omrekenen van eenheden 
Hoe: Het mag digitaal, maar advies is om te werken in je schrift (ivm tekenen en rekenen)

Klaar?: kijk het werkblad na. Noteer welke soorten je moeilijk/lastig vindt. 

Slide 23 - Slide

Zelfstandig aan de slag
Wat: maken paragraaf 2.3
Hoe: Alleen in je schrift. Bij vragen overleg je fluisterend met je buurman/vrouw

Klaar?: wil je het werkblad over omrekenen?

Slide 24 - Slide