What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Landstede Groep
‹
Return to search
2.3 en 2.4 herhalen
Hoofdstuk 2.3 / 2.4
Na deze les hebben je deze begrippen opgefrist:
Feiten en meningen
Moeilijke woordenwijzer
Zoekend lezen
Tekstverbanden 1
Woordkeus variëren
1 / 38
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo lwoo, b
Leerjaar 1
This lesson contains
38 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
40 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Hoofdstuk 2.3 / 2.4
Na deze les hebben je deze begrippen opgefrist:
Feiten en meningen
Moeilijke woordenwijzer
Zoekend lezen
Tekstverbanden 1
Woordkeus variëren
Slide 1 - Slide
Hoofdstuk 2.3
Feiten en meningen
Slide 2 - Slide
feit
Slide 3 - Mind map
mening
Slide 4 - Mind map
Feit
Een feit is iets wat werkelijk zo is
Een feit is iets wat echt is gebeurd
Een feit kun je controleren
Slide 5 - Slide
Mening
Een mening is wat een persoon van iets vindt.
Meningen verschillen vaak.
Andere woorden voor mening zijn:
standpunt, oordeel, opinie en opvatting.
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Mening
Met welke woorden kun je je mening
over iets kenbaar maken?
Hoe noem je die woorden?
A. Zelfstandig naamwoord
B. Bijvoeglijk naamwoord
C. Lidwoord
Slide 8 - Slide
Feit of mening?
Het CCC staat aan de Julianastraat
De school ligt vlakbij het centrum van Zwolle
Het is een toffe school
Slide 9 - Slide
Hoofdstuk 2.3
Moeilijke woordenwijzer
Slide 10 - Slide
Moeilijkewoordenwijzer
Gebruik je als je een woord niet kent!
1. Is het woord belangrijk? Ja/nee
2. Zo ja, kun je de betekenis afleiden uit de context
(= zinnen in de buurt van het woord)?
Slide 11 - Slide
Moeilijkewoordenwijzer
Gebruik je als je een woord niet kent!
1. Is het woord belangrijk? Ja/nee
2. Zo ja, kun je de betekenis afleiden uit de context
(= zinnen in de buurt van het woord)?
Slide 12 - Slide
Moeilijkewoordenwijzer
Zoek in de tekst naar:
• een omschrijving;
• een synoniem;
• een voorbeeld;
• een woord met de tegengestelde betekenis;
• een zin die je op een idee brengt.
Slide 13 - Slide
Moeilijkewoordenwijzer
3. Geen aanwijzing in de tekst?
• Zoek het woord op in een woordenboek
of vraag de betekenis aan iemand.
Deze leesstrategie heet zoekend lezen.
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Hoofdstuk 2.3
Zoekend lezen
Slide 16 - Slide
Zoekend lezen
- Je zoekt gericht naar informatie die je nodig hebt
- Je leest niet de hele tekst
Slide 17 - Slide
Zoekend lezen
- Bekijk de titel en tussenkopjes.
- Kijk naar de anders gedrukte woorden.
- Let op opvallende tekens, tabellen, grafieken en afbeeldingen.
Slide 18 - Slide
Moet je de hele tekst lezen bij zoekend lezen?
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje
D
Misschien
Slide 19 - Quiz
Zoekend lezen doe je alleen als je een tekst niet goed begrijpt.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 20 - Quiz
Bij zoekend lezen kijk je naar de titel en de tussenkopjes.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 21 - Quiz
Een kenmerk van zoekend lezen is:
A
Je bekijkt de tekst: titel, tussenkopjes, plaatjes.
B
Je zoekt de woorden op die je niet begrijpt.
C
Je leest de tekst intensief.
Slide 22 - Quiz
Hoofdstuk 2.3
Tekstverbanden 1
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Tijdsvolgorde
Op het plaatje zag je een
tijdlijn
.
Je ziet
in welke volgorde
gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.
Dit noem je ook wel een
tijdsvolgorde.
Eerst maak ik het beslag, daarna zet ik de cake in de oven,
tot slot smeer ik glazuur over de cake.
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Opsomming
Op het plaatje zag je een
lijstje.
Een lijstje vertelt je welke dingen ergens bij horen.
Je noemt/schrijft deze achter elkaar op.
Een ander woord voor een lijstje is een
opsomming.
Ik hou van pasta, pizza, poffertjes en ook van patat.
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Tegenstelling
Op het plaatje zag je twee meningen: eens (groen) en oneens (rood).
Je ziet dat dingen soms botsen of elkaars tegenovergestelde zijn.
Dit noem je ook wel een
tegenstelling.
Ik hou wel van netflixen, maar niet van voetballen.
Slide 29 - Slide
Wat is een tekstverband?
Als je tekstverband aanbrengt, zorg je voor
samenhang
in een tekst.
Zo
begrijpen
lezers sneller waar de tekst over gaat.
Je brengt het verband dus aan
tussen zinnen
en
tussen alinea’s.
Je gebruikt hierbij
signaalwoorden (verbindingswoorden)
,
die vormen de lijm of specie tussen de zinnen of de alinea's.
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Dus...
Je kunt het aanbrengen van
tekstverband
dus vergelijken
met het bouwen van een
muur
.
Als je stenen alleen maar op elkaar stapelt,
valt het bouwwerk bij het eerste zuchtje wind om.
Wanneer je
specie
(signaalwoorden)
gebruikt, komt er verband tussen de stenen. De muur kan stormkracht 10 dan met gemak weerstaan!
Slide 32 - Slide
Maak een zin met één van de zojuist behandelde signaalwoorden.
Slide 33 - Open question
Hoofdstuk 2.4
Woordkeus variëren
Slide 34 - Slide
Je bent lekker aan het schrijven voor Fictie 3.
Weet je nog op welke manier je je
woordkeus kunt variëren als je schrijft?
Slide 35 - Open question
Ja! Alles uit hoofdstuk 2.3 en 2.4 is opgefrist!
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 36 - Poll
Aan het werk
Ga verder met fictie 3
Slide 37 - Slide
https:
Slide 38 - Link