Wat moet je weten voor je toets?
1. Je kent de betekenis van de woorden van 1.5
2. Je weet wat voorvoegsels zijn en kunt ze juist toevoegen aan woorden.
3. Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed schrijven.
4. Je kunt leestekens op de juiste plek in de zin zetten.
5. Je weet wanneer je hoofdletters moet gebruiken.
6. Je kunt de PV, het WG en het O benoemen in een zin.
7. Je kunt de dicteewoorden goed schrijven.