3HV H1.1 voor niks gaat de zon op_RSS

• Economie
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Hoera, we mogen weer....

we mogen weer naar school

Economie ...

1. ... gaat alleen maar over geld
2. ... gaat over keuzes maken
3. ... gaat over mensen

Economie is een

1. exact vak
2. maatschappij vak
3. een taal
4. een kunstvak

Wat betekent economie?

1. Geldkunde
2. Bezuinigingskunde
3. Huishoudkunde
4. Begrotingskunde

Economie (uit het Oudgriekse oikos (οἶκος), huis en nomos (νόμος), regel; letterlijk dus huishoudkunde) is een wetenschap die zich bezighoudt met de keuzes die mensen maken bij de productie, distributie en consumptie van goederen en diensten.

Economie

• We hebben niet genoeg tijd en geld om alles te doen of te kopen wat we willen.
• Daarom moeten we keuzes maken
   
• Economie is de wetenschap die bestudeert hoe mensen keuzes maken en wat de gevolgen van die keuzes zijn voor de maatschappij.  

Economie

Het draait dus om keuzes van: mensen/bedrijven/land  

• Wel/niet kopen
• Wel/niet sparen
• Wel/niet werken
• Loondienst/eigen bedrijf 
• wel/niet produceren 
• wel/niet uitbreiden

1.1 voor niks gaat de zon op

Introductieopdracht

Lees de teks op bladzijde 6

Waarom is de horeca extra gevoelig voor goede of slechte tijden in de economie?

Het woord 'middelen' wordt gebruikt. Wat bedoelen zij daar mee?

Wat wordt bedoelt met het werkwoord 'consumeren' in deze context?

Waarom krijgt een horecamedewerker minder fooi als veel mensen met de pinpas betalen?

Productiefactoren

Middelen die je nodig hebt om te kunnen produceren:

• Kapitaal   (rente)
• Arbeid       (loon)
• Natuur       (huur/rente)
  
• Ondernemerschap (winst)

Schaarste

• Schaarse middelen:  productiefactoren nodig om erover te beschikken.

Schaars: 

• Middelen zijn beperkt aanwezig
• Middelen zijn alternatief aanwendbaar 

Schaarste is niet hetzelfde als zeldzaam!

Schaarste

Middelen zijn beperkt aanwezig en alternatief aanwendbaar

Zeldzaam

Er is ergens weinig van

Vrij goed

Iets waar geen productiefactoren voor nodig zijn. 

Goederen en diensten

Wat is het verschil?

• Goed: tastbaar
• Dienst: niet tastbaar

Consumeren

• Goederen en diensten kopen.
• Consumptiegoederen
• Consumptiegoed vs kapitaalgoed

Zelfvoorzienend

Aan de slag

Zijn er vragen over de opdrachten 2 t/m 6?

Starten met

paragraaf 1 opdracht 9 t/m 18