Landstede Groep

Mavo 4: Leesvaardigheid gericht op het CE

Lezen als voorbereiding op het CE
1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lezen als voorbereiding op het CE

Slide 1 - Slide

doelen
1) Aan het einde van de les weet ik hoe ik met lange en korte teksten om moet gaan.
2) Aan het einde van de les kan ik informatie uit de vraag halen, wat ik bij die vraag moet doen.

Slide 2 - Slide

het CE
Zoals jullie weten bestaat het Centraal Examen van het vak Duits uit leesteksten. Hoe ga je nu met die leesteksten om? Je moet weten wat de inhoud van de tekst is, maar ook hoe je met vragen bij de tekst moet omgaan. In deze les ga je daarmee aan de slag. We behandelen verschillende teksten en de bijbehorende vragen. Succes!

Slide 3 - Slide

een korte tekst

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Bekijk de tekst uit de vorige slide. Waar denk je dat de tekst over gaat op basis van de titel en het plaatje?

Slide 6 - Open question

Lees nu de tekst met de vraag in je achterhoofd. Beschrijf hieronder in korte zinnen waar de tekst over gaat en noteer de Duitse woorden die jij weet of herkent hebt uit het Nederlands of Engels.

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Slide

informatie uit de vraag
Als je de vraag op de vorige slide bekijkt, kun je daaruit al wat informatie halen:

1) 'Hij' uit de uitspraken is gekoppeld aan 'de luipaard' in de vraag, niet aan andere personen/dieren uit de tekst.
2) 'Komt overeen' geeft aan dat het antwoord helemaal of gedeeltelijk. Let goed op kleine verschillen.

Slide 9 - Slide

Welke onderdelen uit je vorige antwoord (slide 7) kun je koppelen aan de opties van de meerkeuzevraag?

Slide 10 - Open question

Wat is volgens jou het juiste antwoord op deze vraag bij tekst 1:
'Welke uitspraak over de luipaard komt overeen met de tekst?'
A
Hij lag te slapen in de middenberm van de weg.
B
Hij raakte gewond bij het oversteken van een drukke weg.
C
Hij was bang geworden door het verkeer om hem heen.
D
Hij zat klem tussen de palen van de vangrail.

Slide 11 - Quiz

een lange tekst
Een lange tekst meteen gaan lezen kost veel tijd. Die tijd heb je niet bij je examen. Daarom is het belangrijk er zorgvuldig mee om te gaan. In de volgende stappen gaan we dieper op het maken van een lange tekst in.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Bekijk de vorige slide. Waar denk je dat de tekst over gaat op basis van de titel, inleiding en het plaatje?

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide

Hoe nu verder?
Bij een lange tekst heb je meerdere vragen. Ook nu is het belangrijk om naar de informatie uit de vraag te kijken. 

Slide 16 - Slide

Informatie uit vraag 3.
- Bekijk of in de vraag naar 'wat' of naar 'waarom' gevraagd wordt. Bij wat-vragen staat het antwoord in de buurt, waarom vaak iets verder van de alinea af. De voorbeeld vraag is een wat-vraag (Was schreibt der Verfasser hier?)

- (Absatz 1) geeft aan dat de vraag bij de eerste alinea (=Absatz) van de tekst hoort. Naar de rest van de tekst hoef je even niet te kijken.

- Zorg dat je weet (met behulp van een woordenboek) wat de vraag en de antwoordmogelijkheden betekenen. 

Slide 17 - Slide

Welke Duitse woorden uit de vorige vraag (vraag 3, slide 17) zou jij opzoeken in een woordenboek?

Slide 18 - Open question

En nu: gericht lezen...
Nu je weet wat de vraag en de antwoordmogelijkheden betekenen, ga je (weer met de vraag in je achterhoofd) de alinea lezen. 

Slide 19 - Slide

Welke woorden (die je herkent of weet) passen bij de antwoordmogelijkheden? Zoek zo nodig belangrijke woorden in een woordenboek op.

Slide 20 - Open question

Wat is volgens jou het juiste antwoord op de vraag:
„Im Winter … Örtchen zusammen.“ (Absatz 1)
Was beschreibt der Verfasser hier?
A
die idealen Wintersportbedingungen in Silvias Umgebung
B
die manchmal harten Lebensumstände in Silvias Gegend
C
die vergeblichen Versuche, Silvias Ort ans Energienetz anzuschließen
D
die wunderschöne Landschaft, in der Silvia lebt

Slide 21 - Quiz

Een ander type vraag
Een leesexamen bestaat uit meerdere typen vragen. Met vraag 3 hebben we een wat-vraag geoefend. Nu kijken we naar een ander type vraag: een vraag met stellingen.

Slide 22 - Slide

punten t.o.v. tijd
Zoals je weet heb je 2 uur de tijd voor je CE. Dat lijkt veel, maar het is voorbij voordat je het weet. Ga daarom slim met je tijd om. 

Bij de vraag hiernaast moet je 4 stellingen controleren aan alinea 4. Dit zijn eigenlijk 4 vragen die je moet maken, terwijl je 'maar' 2 punten krijgt. 

Maak daarom de keuze:
1) Snap ik de tekst goed? Dan maak de vraag meteen.
2) Snap ik de tekst niet zo goed? Sla deze vraag over en pak hem aan het einde van je examen nog een keer op.

Slide 23 - Slide

vraag met stellingen
Als je de vraag met stellingen maakt, onthoud dan goed:

de hele stelling moet overeen komen met de tekst, anders is het antwoord fout/niet juist.

Vergelijk daarom de woorden die je in de tekst hebt gevonden met de woorden uit de stelling.

Slide 24 - Slide

Stelling 1: extreem vinden -meeste mensen
Stelling 2: vijf maanden wordt genoemd in de tekst, maar met andere uitleg. 
Stelling 1: extreem vinden - sommige mensen.
Stelling 2: 'Ohne die Sprache zu können' = zonder de taal te kennen.

Slide 25 - Slide

Nog wat handige tips!
1) Deel het te behalen punten door 4. Dan weet je hoeveel punten je per half uur moet halen. Zo kun je tijdens het examen controleren of je op schema loopt.

2) Loop je vast bij een tekst/vraag? Sla deze dan over en kom er later nog eens op terug.

3) Een woord opzoeken in een woordenboek kost veel tijd! Kijk dus goed of je zonder het woord ook verder kunt. 

4) Controleer of je aan het einde van het examen geen vragen open hebt gelaten. De meeste vragen zijn meerkeuze. Het is zonde van de punten om ze helemaal open te laten. 

5) Gebruik deze les als hulpmiddel. Hoe meer je oefent, hoe handiger je met deze teksten wordt. De voorbereiding voor je examen kost tijd en vergt oefening.

Slide 26 - Slide

Heb je dit doel behaalt? Zo ja, geef ook aan wat je onthouden hebt. Zo nee, geef aan waarom niet.

1) Aan het einde van de les weet ik hoe ik met lange en korte teksten om moet gaan.

Slide 27 - Open question

Heb je dit doel behaalt? Zo ja, geef ook aan wat je onthouden hebt. Zo nee, geef aan waarom niet.

2) Aan het einde van de les kan ik informatie uit de vraag halen, wat ik bij die vraag moet doen.

Slide 28 - Open question

Hoe heb je deze les ervaren? Vul hieronder minimaal één tip en één top in.

Slide 29 - Open question