Breuken schrijf je los: een vierde: 1/4, behalve in een samenstelling: eenderdeminderheid
Cijfers hebben de voorkeur als er anders een rare mix van woorden en cijfers wordt.
Bij grote ronde getallen in een lopende tekst combineer je cijfers en letters: 22 duizend
Bij klinkerbotsing krijgen getallen in letters een trema: drieënhalf
Slide 25 - Slide
Voor hele getallen van één tot en met twintig gebruik je [cijfers|letters].
A
cijfers
B
letters
Slide 26 - Quiz
Neem de zin over en verander waar nodig de cijfers en getallen in woorden.
Vroeger deden kinderen hun 1e communie op hun 12e, maar tegenwoordig doen ze dat al met een jaar of 8.
Slide 27 - Open question
Neem de zin over en verander waar nodig de cijfers en getallen in woorden. De 4 jongens hebben in 1½ uur 40 kilometer gefietst, waarvan ieder ¼ deel op kop reed.
Slide 28 - Open question
Spelling H4:
Woorden korter schrijven
Slide 29 - Slide
Op welke manier kan je woorden korter schrijven?
Slide 30 - Slide
Woorden korter schrijven
Het is fijn om soms woorden af te korten of korter op te schrijven. Er zijn vijf manieren waarop je woorden of woordgroepen korter kunt schrijven.
afkorting: e.d.
letterwoord: pin
initiaalwoord: btw
verkorting: wifi
symbool: ml
Tip: leer deze manieren uit je hoofd met behulp van (m.b.v.) een voorbeeld.
Slide 31 - Slide
Afkorting
Een afkorting (Z.M. > Zijne Majesteit):
is een weergave van een woord of woordgroep met een beperkt aantal letters;
spreek je uit als het oorspronkelijke woord;
schrijf je met een of meer punten;
schrijf je met een hoofdletter als deze ook in het oorspronkelijke woord voorkomt.
Slide 32 - Slide
Letterwoord
Een letterwoord (havo > hoger algemeen voortgezet onderwijs):
bestaat uit de eerste letters van een naam of woordgroep;
spreek je uit als een woord;
schrijf je zonder punten;
schrijf je met hoofdletters als deze ook in het afgekorte woord voorkomt.
Slide 33 - Slide
Initiaalwoord
Een initiaalwoord (NS > Nederlandse Spoorwegen):
wordt gevormd volgens dezelfde regels als een letterwoord;
spreek je uit als losse letters (in tegenstelling tot een letterwoord)
Slide 34 - Slide
Verkorting
Een verkorting (airco > airconditioning):
is opgebouwd uit een of meer (delen van) lettergrepen;
spreek je uit als een woord.
Slide 35 - Slide
Symbool
Een symbool (GB > gigabyte):
is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta;
spreek je uit als het woord waar het voor staat;
is (inter)nationaal afgesproken;
schrijf je zonder punt.
Slide 36 - Slide
Z.M. en e.d. zijn afkortingen.
A
juist
B
onjuist
Slide 37 - Quiz
Verkort de volgende woorden of woordgroepen. Zet erachter of het gaat om een afkorting, een initiaalwoord, een letterwoord, een symbool of een verkorting. - dat wil zeggen - groente-, fruit- en tuinafval - hotel, restaurant, café - zelfstandige zonder personeel
Slide 38 - Open question
Spelling H5:
Lastige leestekens
Slide 39 - Slide
Lastige leestekens
Leestekens helpen bij het lezen van een tekst. Wanneer gebruik je leestekens?
Komma: geeft een rust in de zin aan.
voor of na een aanspreking: Maud, wil je mij de boter aangeven?
tussen de delen van een opsomming: Morgen ga ik fietsen, wandelen en zwemmen.
tussen twee persoonsvormen: Omdat de kraan al een tijdje lekt, heb ik de loodgieter gebeld.
tussen de hoofdzin en een bijzin, als de delen lang zijn: Joppe gaat naar Frankrijk op vakantie, omdat hij van het weer houdt.
voor en achter een bijstelling: Pablo Picasso, de beroemde schilder overleed in 1973.
Slide 40 - Slide
Lastige leestekens
Dubbele punt: kondigt iets aan.
een citaat (directe rede): De jongen vroeg: 'Waar is het zwembad?'
een gedachte: Toen Lara naar buiten keek, dacht ze: ik wacht wel tot de bui over is.
een opsomming: Alinda leest van alles: romans, thrillers en stripboeken.
een uitleg of toelichting: Helaas gaat de picknick morgen niet door: het wordt slecht weer.
Slide 41 - Slide
Lastige leestekens
Puntkomma:
tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen: Sep heeft een bijbaantje in het zwembad; hij wil later badmeester worden.
de afsluiting van de onderdelen van lange opsommingen die onder elkaar staan. Het laatste onderdeel krijgt als afsluiting een punt.
De opdracht is als volgt: - kies een boek; - schrijf een samenvatting; - presenteer de samenvatting.
Slide 42 - Slide
Lastige leestekens
Aanhalingstekens:
bij citaten:
'Ik kan vanavond niet mee', zei Anton. 'Ik moet werken.' 'Als je meedoet met het toernooi,' vertelde Colin, 'moet je je wel opgeven.' 'Fiets jij mee?', vroeg Dieke aan Cas.
als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis: Het woord 'ijs' doet me aan de zomer denken.
als het woord op een speciale manier gebruikt wordt: De agent zei dat hij die 'lieve jongen' wel zou inrekenen.
Slide 43 - Slide
Een dubbele punt gebruik je onder andere om een uitleg of toelichting aan te kondigen.
A
juist
B
onjuist
Slide 44 - Quiz
Neem de zinnen over en zet de komma’s, dubbele punten en aanhalingstekens op de juiste plaats.
1. Ik help je straks wel met je huiswerk bood mijn broer aan. 2. De leraar vroeg Weet jij hoe je het woord bureaucratisch schrijft?
Slide 45 - Open question
Werkwoordspelling
Slide 46 - Slide
Persoonsvorm > T.T.
> V.T.
Geen persoonsvorm > voltooid deelwoord ('t Kofschip)
> bijvoeglijk naamwoord (zo kort mogelijk)
> onvoltooid deelwoord ( hele ww + -d)
> gebiedende wijs (ik-vorm)
> infinitief (hele ww)
1. Ik of jij/je erachter = ik-vorm
2. ev: jij/hij/zij/het = ik-vorm + t
3. mv: wij/jullie/zij = hele werkwoord
Sterke werkwoorden: veranderen van klank
Zwakke werkwoorden: ik-vorm + te(n)/de(n)
Slide 47 - Slide
Engelse werkwoorden
Zo spel je Engelse werkwoorden:
De ik-vorm maak je meestal door -en van het werkwoord af te halen (speechen-speech)
Als het woord in het Engels aan het eind een dubbele medeklinker heeft, schrijven we in het Nederlands een enkele medeklinker (softballen-softbal)
In de tegenwoordige tijd enkelvoud schrijf je de ik-vorm of de ik-vorm+t
In de verleden tijd en bij het voltooid deelwoord gebruik je 't sexy fokschaap
Slide 48 - Slide
Spelling Engelse werkwoorden
Bij de meeste werkwoorden werkt het hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.
Slide 49 - Slide
Spelling Engelse werkwoorden
Maar let wel op de uitspraak.
Slide 50 - Slide
Spelling Engelse werkwoorden
Bij werkwoorden die uit het Engels komen, gebruik je de Nederlandse regels voor spelling.
joggen - ik jog - hij jogt - hij jogde - hij heeft gejogd
downloaden - ik download - hij downloadt - hij downloadde - hij heeft gedownload
gamen - ik game - hij gamet - hij gamede - hij heeft gegamed
Slide 51 - Slide
Spelling Engelse werkwoorden
Bij de verleden tijd luister je naar de laatste klank.
Hoor je een s-klank, dan schrijf je in de verleden tijd een -t.
racen - ik race - hij racet - hij racete - hij heeft geracet
smashen - ik smash - hij smasht - hij smashte - hij heeft gesmasht
Slide 52 - Slide
Opdracht deze les
Kies uit:
lezen in je leesboek;
maak een samenvatting van Spelling (ww)Hf. 1 t/m 5;