What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
LMC Voortgezet Onderwijs
‹
Return to search
oefenen sterke en zwakke werkwoorden 1F2D
Nederlands
Sterke en Zwakke werkwoorden
1 / 24
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1
This lesson contains
24 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
100 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Nederlands
Sterke en Zwakke werkwoorden
Slide 1 - Slide
Doel
Aan het einde van deze les:
Hebben we tegenwoordige en verleden tijd herhaald.
Ken jij het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden
Slide 2 - Slide
Tegenwoordige tijd
Woorden: vandaag, nu, straks, morgen, het 7de uur, in de pauze
Ik eet
Hij slaapt
Wij werken
Het gebeurt nu / het gaat nog gebeuren
Slide 3 - Slide
Verleden tijd
Het is al geweest
Ik droomde over de vakantie....
Ik sliep net zo lekker....
Woorden die je vaak ziet:
gisteren, vorige week, afgelopen maand
Slide 4 - Slide
Werkwoorden in de VT
Met werkwoorden in de verleden tijd is iets aan de hand.
We kennen sterke en zwakke werkwoorden.
Hoe dat zit zien we in de video
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Video
Samenvatten
Zwak werkwoord:
klank blijft gelijk
leven --> leefden
werken --> werkten
lenen --> leenden
Klinkt hetzelfde!!
Sterk werkwoord:
klank verandert
vallen --> vielen
drinken --> dronken
rijden --> reden
Klinkt helemaal anders!!
Slide 7 - Slide
Samen oefenen
We gaan samen kijken of je de instructie begrepen hebt.
Je krijgt 2 sleepvragen die je gaat maken.
Een zwak werkwoord klinkt altijd hetzelfde in de verleden tijd
Rennen --> renden
Een sterk werkwoord klinkt anders in de verleden tijd
zwemmen --> zwommen
Slide 8 - Slide
Zwak werkwoord
praten
doen
fietsen
drinken
denken
plaatsen
duiken
rennen
Slide 9 - Drag question
Sterke werkwoorden
Zwakke werkwoorden
Lopen
Eten
Gamen
Kijken
Voetballen
Bakken
Slide 10 - Drag question
sterke werkwoorden
zwakke werkwoorden
lopen
slapen
pakken
gapen
schrijven
bakken
schijnen
gamen
fietsen
klimmen
verhuizen
Slide 11 - Drag question
Vul de juiste vorm van het werkwoord in:
Ik ..... (beloven) gisteren dat ik zou komen.
Slide 12 - Open question
Je .... (halen) vorige week elke dag de kopjes op.
Slide 13 - Open question
Timon ..... (roeren) gisteren de melk door zijn koffie.
Slide 14 - Open question
Toen .... (ontmoeten) Aisha haar moeder in het winkelcentrum.
Slide 15 - Open question
Gisterenavond .... (stoppen) mijn ouders de vuilnis in de container.
Slide 16 - Open question
Vorige week .... (verwoesten) hij mijn werkstuk.
Slide 17 - Open question
Wij ..... (maken) vorig jaar een bloemstuk met de juf.
Slide 18 - Open question
Vroeger .... (reizen) hij dagelijks met de trein.
Slide 19 - Open question
Gisteren .... (bemesten) juf Iris de planten in de tuin.
Slide 20 - Open question
Toen .... (verbazen) jij iedereen met jouw opmerking!
Slide 21 - Open question
Ik weet het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden.
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 22 - Poll
Ik weet nu hoe ik zwakke werkwoorden in de verleden tijd moet spellen.
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 23 - Poll
Aan de slag:
Ga naar Studiemeter Thema 4: Taalverzorging
Maak:
Zwak of Sterk werkwoord
De persoonsvorm (zwak werkwoord) spellen in de verleden tijd
Slide 24 - Slide