LMC Voortgezet Onderwijs

Reading + Pres. Continuous + Conditionals

Ondersteuning Engels
1 / 47
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Ondersteuning Engels

Slide 1 - Slide

Reading strategies

Slide 2 - Slide

Stappenplan
Stap 1. bekijk de tekst - titel, plaatjes, introductie)
Stap 2. lees de vraag en de antwoorden - waar moet je op letten
Stap 3. lees de tekst
Stap 4. beantwoord de vraag

Slide 3 - Slide

Stap 1 - bekijk de tekst
- Lengte van de tekst. Dit is belangrijk om je leesstrategie te bepalen
- Kijk naar de titel; vaak wordt er een vraag gesteld over de titel, geeft informatie over de tekst
- Kijk naar afbeeldingen, kopjes (tussenkopjes), vetgedrukte woorden

Slide 4 - Slide

Stap 2 - lees de vraag
- multiple choice; let op! als er gevraagd wordt dat je 1 goed antwoord moet aangeven, dan moet je niet 2 aankruisen. 
- open vraag; beantwoord een openvraag kort en bondig. 
- invulvraag; let op de signaalwoorden; bijv. because= omdat= geeft reden 
- true or false vraag; geef aan wat waar of juist of niet waar of onjuist is. 

Slide 5 - Slide

Stap 3- Lees de tekst
Bij een korte tekst moet je de hele tekst lezen.
Bij een lange tekst wordt vaak bij de vraag aangegeven in welke alinea je het antwoord kan vinden.

Slide 6 - Slide

Word Guessing Strategies

  • context gebruiken 
  • herkenbaar uit een andere taal       kindergarten
  • het soort woord                                      switch
  • deel van het woord kennen               artificial
  • voor-/ achtervoegsel                            agree / disagree


 


Slide 7 - Slide

Stap 4 - beantwoord de vraag
Beantwoord de vraag en check of je het goede antwoord hebt gegeven. 

Slide 8 - Slide

Practise Reading
1. Ga naar deze website  en kies je niveau
2. Kies 3 teksten die je aanspreken
3. Maak de 'Preparation'
4. Lees de opdracht.
5. Lees de tekst en maak de opdracht.
(6. Stuur een screenshot van je resultaat.)




Slide 9 - Slide

Future - Simple

Slide 10 - Slide

Future tense
1. Present Simple
The train leaves at 8:15 pm

2.Present Continuous
We are visiting the zoo tomorrow

3. To be going to + ww
Look at those clouds, it's going to rain this afternoon.

4. Will + ww
Wait, I will go with you!

Slide 11 - Slide

Future tense
4. Will + ww
Wait, I will go with you!

Wanneer?
- plannen die ontstaan tijdens het gesprek (spontaan)
- voorspelling aan de hand van een mening of gevoel
- bij een spontaan aanbod/beleefd verzoek (let op! Shall bij We & I) 

Hoe?
:) I think I will get a good grade.
:( I think I will not / won't get a good grade

Slide 12 - Slide

Future tense
2.Present Continuous
We are visiting the zoo tomorrow

Wanneer?
- zaken die geregeld zijn en (bijna) zeker gaan gebeuren (je hebt al tickets gekocht, dingen geregeld)

Hoe?
:) My sister is staying over tomorrow.
:( My sister isn't staying over tomorrow.
? Is my sister staying over tomorrow?

Slide 13 - Slide

Future tense
1. Present Simple
The train leaves at 8:15 pm

Wanneer?
- zaken volgens schema (vetrek- en aankomst tijden, lesrooster, etc.)

Hoe?
:) The show starts at 8 o'clock
:( The show doesn't start at 8 o'clock
? Does the show start at 8 o'clock

Slide 14 - Slide

Future tense
3. To be going to + ww
Look at those clouds, it's going to rain this afternoon.

Wanneer?
- plannen die er al waren vóór het gesprek
- voorspelling aan de hand van een aanwijzing (het weer, de tijd, etc)

Hoe?
:) We are going to celebrate her birthday this weekend.
:( We are not going to celebrate her birthday this weekend.
? Are we going to celebrate her birthday this weekend?

Slide 15 - Slide

Future tense

1. Present Simple
The train leaves at 8:15 pm

2.Present Continuous
We are visiting the zoo tomorrow

Look at those clouds, it's going to rain this afternoon.

Wait, I will go with you!

Slide 16 - Slide

Present Continuous

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Mind map

Present Continuous
- tegenwoordige tijd
- op dit moment
- iets wat nu aan de gang is
- 'ik ben aan het....'

Slide 19 - Slide

Present Continuous
- am/is/are + ww + ing

I am walking
She is walking
They are walking

Slide 20 - Slide

Present Continuous
- am/is/are + ww + ing

I am singing
She is singing
They are singing

Slide 21 - Slide

You ..... ............ (wait) for the bus.

Slide 22 - Open question

My parents ..... ............ (watch) TV.

Slide 23 - Open question

Present Continuous
Ontkennend
- am/is/are + not + ww + ing

I am not walking
She is not walking
They are not walking

Slide 24 - Slide

You ..... .... ............ (not - wait) for the bus.

Slide 25 - Open question

Present Continuous
Vragend
- am/is/are + ww + ing

Amsinging?
Is she singing?
Are they singing?

Slide 26 - Slide

.... my parents ............ (watch) TV?

Slide 27 - Open question

Practice Grammar

Grammatica duidelijk?
Mk: 3.2, opdr. 21, 22, 26 & 27
Lr: Unit 3 lesson 3 
timer
15:00

Slide 28 - Slide

Conditionals

Slide 29 - Slide

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
Wanneer gebruik je de second conditional?
* Als er aan deze voorwaarde wordt voldaan, is de kans heel groot dat dit zal gebeuren.

Dus, als iets waarschijnlijk is om te gebeuren - nu of in de toekomst.

Slide 30 - Slide

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple
  study

Slide 31 - Slide

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + een werkwoord
  will pass

Slide 32 - Slide

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
voorwaarde
waarschijnlijk gevolg
* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + een werkwoord
  will pass

* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple
  study

Slide 33 - Slide

If - sentences (first conditional)
Waar moet je op letten? 
* De First Conditional bestaat uit twee zinsdelen: eentje bevat een voorwaarde, de ander een waarschijnlijk resultaat / gevolg.
* Deze zinsdelen hebben beide een andere tense: in de if-clause (het zinsgedeelte met if) gebruik je altijd de Present Simple, in het andere zinsgedeelte (main clause) will + een werkwoord.


if + Present Simple 
     Future
Future
If + Present Simple

Slide 34 - Slide

If I ... (to have) enough money, I ... (to buy) new shoes.
A
have - will buy
B
will have - buy
C
have - buy
D
will have - will have

Slide 35 - Quiz

If I ... (to win) the lottery, I ... (to treat) myself with a new car.
A
will win - will treat
B
win - will treat
C
win - treat
D
will win - treat

Slide 36 - Quiz

I ... (to stay) home, if it ... (to rain)
A
stay - will rain
B
stay - rains
C
will stay - rains
D
will stay - will rain

Slide 37 - Quiz

If - sentences(second conditional)
If I won the lottery,
I would buy a bigger house.
Wanneer gebruik je de second conditional?
* Als het onwaarschijnlijk is dat er aan de voorwaarde voldaan kan worden

Dus, als iets onwaarschijnlijk is om te gebeuren - nu of in de toekomst.

Slide 38 - Slide

If - sentences(second conditional)
If I won the lottery,
I would buy a bigger house.
voorwaarde
(onwaarschijnlijk)
waarschijnlijk gevolg
* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de past simple
  won

Slide 39 - Slide

If - sentences(second conditional)
If I won the lottery,
I would buy a bigger house.
voorwaarde
(onwaarschijnlijk)
waarschijnlijk gevolg
* In dit zinsdeel gebruik je altijd would + een werkwoord
  would buy

Slide 40 - Slide

If - sentences(second conditional)
If I won the lottery
I would buy a bigger house.
voorwaarde
(onwaarschijnlijk)
waarschijnlijk gevolg
* In dit zinsdeel gebruik je altijd would + een werkwoord
  would buy

* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de past simple
  won

Slide 41 - Slide

If - sentences(second conditional)
Waar moet je op letten? 
* De Second Conditional bestaat uit twee zinsdelen: eentje bevat een onwaarschijnlijke voorwaarde, de ander een waarschijnlijk resultaat / gevolg.
* Deze zinsdelen hebben beide een andere tense: in de if-clause (het zinsgedeelte met if) gebruik je altijd de Past Simple, in het andere zinsgedeelte (main clause) would + een werkwoord.


if + Past Simple 
     Future
Future
If + Past Simple

Slide 42 - Slide

If I ... (to be) the president, I ... (to take) better care of the homeless.
A
would be - would take
B
were - took
C
were - would take
D
would be - take

Slide 43 - Quiz

If England ... (have) better weather, it ... (be) the perfect place to live.

Slide 44 - Open question

First vs. second conditional

Slide 45 - Slide

If we won the lottery, I ..... (be) very happy

Slide 46 - Open question

If it .... (snow) tonight,
the coach will cancel the match

Slide 47 - Open question