LMC Voortgezet Onderwijs

Hoe maak ik een toets?

1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Welke spullen moet je meenemen naar je toets?
  • Blauwe of zwarte pennen
  • Potlood (en gum) voor tekenvragen


Wiskunde

  • Passer
  • Rekenmachine


- Kijk ook altijd in Magister!

- Neem eventueel een leesboek mee voor als je klaar bent

Slide 2 - Slide

Voordat de toets begint
  • Ga je naar het toilet
  • Zorg dat je telefoon uit staat of in je kluisje ligt
  • Leg je je spulletjes op tafel
  • Noteer vast je voor- en achternaam, klas, docent en datum op het antwoordblad
  • Luister je naar de instructie van de docent.

Slide 3 - Slide

Besteed aandacht aan het goed doornemen van de instructie.

Slide 4 - Slide

Instructie
  • Uit hoeveel vragen bestaat de toets?
  • Houd de tijd in de gaten

Slide 5 - Slide

Wat de docent niet kan lezen, wordt fout gerekend.

Slide 6 - Slide

Paniek!
  • Raak niet in paniek; door stress kan je minder goed nadenken.


  • Eerst: even diep ademhalen


  • Sla een moeilijke vraag over zodat je weer vertrouwen krijgt van een antwoord dat je wel weet.

Slide 7 - Slide

Tijdens de toets
Lees de vraag goed door en kijk goed wat er precies gevraagd wordt

  • Docenten helpen je tijdens een toets niet

Slide 8 - Slide

Klaar!
  • Controleer of je alles gemaakt hebt (achterkant!)
  • Maak de opgaven die je hebt overgeslagen
  • Gok als je het echt niet weet
  • Controleer of op alle blaadjes je naam staat
  • Leg de toets omgekeerd op de hoek van de bank, zodat de docent deze kan ophalen.

Slide 9 - Slide

Soorten vragen

Slide 10 - Slide

1. Open vragen
2. Gesloten vragen
3. Meerkeuzevragen

Slide 11 - Slide

1. Open vragen
2. Gesloten vragen
3. Meerkeuzevragen

Slide 12 - Slide

Open vragen
Wordt vaak naar uitleg gevraagd

  • Antwoorden in hele zinnen


TIP: Laat woorden uit de vraag in je anwoorden terugkomen.

Slide 13 - Slide

Leg uit wat een leenheer te maken heeft met het feodale stelsel.



Hoe formuleer je je antwoord?

Slide 14 - Slide

Leg uit wat een leenheer te maken heeft met het feodale stelsel.

Slide 15 - Open question

Leg uit wat een leenheer te maken heeft met het feodale stelsel.
  1. Je moet uitleggen wat de volgende twee begrippen inhouden: 'leenheer' en 'feodale stelsel'.
  2. Laat een deel van de vraag in je antwoord komen
  3. Bij uitleg is het handig om woorden als 'want', 'omdat' of 'doordat' te gebruiken.


  • De leenheer heeft een belangrijke rol in het feodale stelsel, omdat [uitleg]

Slide 16 - Slide

1. Open vragen
2. Gesloten vragen
3. Meerkeuzevragen

Slide 17 - Slide

Juist of onjuist
  • Je hebt hier altijd te maken met beweringen
  • Lees de bewering goed
  • Let op woordjes als 'altijd', 'nooit', 'alles', 'iedereen' of dubbele ontkenningen.
  • Er is nooit een gelijke verdeling met juist en onjuist-beweringen. Als jij acht keer achter elkaar onjuist hebt, kan dat best juist zijn.
  • Je hebt 50% kans op het goede antwoord: GOK als je het niet weet!

Slide 18 - Slide

Fictieverhalen kunnen nooit realistisch zijn.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Meestal behoort een verhaal tot meerdere genres.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

Non-fictie kan niet verzonnen zijn.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

1. Open vragen
2. Gesloten vragen
3. Meerkeuzevragen

Slide 22 - Slide

Meerkeuzevragen
  • Zijn altijd op dezelfde manier opgebouwd


  • 1 goed antwoord
  • 1 fout antwoord
  • 1-3 afleiders


  • Afleiders zijn antwoorden die het goede antwoord lijken te zijn, maar iemand met voldoende kennis weet dat die vragen onjuist zijn.

Slide 23 - Slide

Hoeveel planeten zijn er in ons zonnestelsel?
A
7
B
8
C
9
D
10

Slide 24 - Quiz

A is een afleider, omdat
  • Mensen vergeten nog weleens de aarde mee te tellen.

Slide 25 - Slide

C is een afleider, omdat
  • Tot 2006 was C wel het juiste antwoord, maar vervolgens werd Pluto als dwergplaneet benoemd en hoorde hij dus niet langer tot ons zonnestelsel.

Slide 26 - Slide

D was het foute antwoord.

Slide 27 - Slide

Meerkeuzevragen
  • Lees de vraag goed (Wat wordt er nu eigenlijk van mij gevraagd?)
  • Kijk nog niet naar de antwoorden
  • Bedenk wat volgens jou het goede antwoord moet zijn
  • Kijk of dat antwoord tussen de antwoordmogelijkheden staat


Zie je het goede antwoord niet gelijk?

  • Ga foute antwoorden wegstrepen

Slide 28 - Slide

En onthoud
  • Ga niet op zoek naar patronen in je antwoorden
  • Gok wanneer je het écht niet weet.

Slide 29 - Slide

Korte samenvatting
  • Ga goed voorbereid naar de toets en neem de juiste spullen mee.
  • Luister naar de instructie van de docent en lees de instructie op de toets goed door.
  • Houd de tijd goed in de gaten.
  • Lees de vragen goed. (Wat wordt er nu precies gevraagd?)
  • Als je een vraag niet weet, sla je hem even over en ga je naar een vraag die je wel weet.
  • Controleer of je alle opgaven gemaakt hebt (achterkant!).
  • Als je tijd over hebt: neem je antwoorden nog eens door.
  • Neem iets mee (leesboek) voor als je eerder klaar bent met de toets.



Slide 30 - Slide