Schrijven, spelling en woorden van de les periode 3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 1

Verkiezingen

Werkwoordspelling

Wat gebeurt er met sterke werkwoorden in de verleden tijd?

Waar is het werkwoord goed gespeld?

1. De directeur vondt de milieuregels te streng.
2. De directeur vond de milieuregels te streng.

Welke regel pas je hier toe?

1. Van het werkwoord 'vinden' is de verleden tijd in enkelvoud vond. Hier gebruik je stam + t
2. Vond is al goed, want de stam + t regel pas je alleen toe bij zwakke werkwoorden.
3. Vond is hier goedgeschreven want, in de verleden tijd heb je geen stam + t.

De leerlingen werkten hard aan hun schrijfopdrachten.

1. Dit is goed gespeld. Zwak werkwoord krijgt in verleden tijd stam +te(n)
2. 'werkten' klopt niet, want het moet werktten zijn. De stam eindigt op een -t.

Zwakke werkwoorden in de verleden tijd

1. Klank blijft hetzelfde
2. Je kijkt eerst naar de stam = werkwoord - en
3. troosten - en = troost / draven - en = drav
4.  Zit de medeklinker in 't-ex kofschip?
5. Ja >> troost + te > hij troostte / wij troostten
6. Nee >> drav > draaf >> Het paard draafde / de paarden draafden

Werkwoordspelling sterke werkwoorden in de verleden tijd.

1. Klank verandert
2. Geen stam + t
3. Je moet ze kennen om te weten hoe je het schrijft
4. Schrijf het op zoals je het hoort
5. Twijfel je? Zoek het op >> www.woorden.org

Gebruik de verleden tijd:
De moeder .... (lopen) naar haar zoon die gevallen ... (zijn).

Jay-Z ... (rappen) met een meisje van dertien op het podium.

Het huis van de wijk .... (branden) helemaal af.

werkwoorden

De ouders ... (loten) om te bepalen wie er scheidsrechter ... (worden).
Heracles ... (kloppen) NAC in het degradatieduel.

Noteer de verledentijdsvorm van deze sterke werkwoorden, op deze manier: kijk - kijken - keek.
lopen, slaan, eten, rijden, schrijven, weten.

Noteer nu het voltooid deelwoord van deze sterke werkwoorden:
lopen, slaan, eten, rijden, schrijven, weten.

Maak met deze 6 voltooid deelwoorden nu een goede zin: 1. gelopen
2. geslagen
3. gegeten
4. gereden
5. geschreven
6. geweten

Werkwoord of bijvoeglijk naamwoord?
De eigenaar van het ... (verwoesten) pand ... (willen) weten wat er vlam ... (vatten).

Maak complete zinnen in verleden tijd:
a. Zij / besteden / kleding / geld
b. Zijn vader / verraden / niet / cadeau / krijgen
c. duren / lang / ik / antwoord / raden

Kies drie van de werkwoorden hieronder en maak met elk hiervan een zin in de verleden tijd:
ontvoeren / bereiken / volgen / bestellen / verrassen / lopen

Maak 10 zinnen met de woorden van de les: bepalen, opgelucht, mislukken, voorkomen, voorspellen, de frontman,
het gastland, het aandeel, jaarlijks, eromheen draaien.