LMC Voortgezet Onderwijs

klas 4 beeldaspecten periode 1

klas 4 beeldaspecten periode 1
1 / 83
next
Slide 1: Slide
TekenenMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 83 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

klas 4 beeldaspecten periode 1

Slide 1 - Slide

Geheugensteuntje 

Slide 2 - Slide

Voorstellingsaspecten: 
wat is er te zien
Blikrichting, 
Houding, 
Inhoud
Accessoire en attributen 
Zeggingskracht, sfeer

Slide 3 - Slide

vormgevingsaspecten: hoe is het gemaakt?
Beeldaspecten: VLORK-M/T
Vorm
Licht
Ordening (compositie)
Ruimte
Kleur
Materiaal/techniek 

Extra: lijn, textuur/structuur

Slide 4 - Slide

Beeldaspect 
Ruimte

Slide 5 - Slide

Leerdoel
Aan het eind van deze les kun je herkennen, uitleggen en toepassen welke verschillende soorten ruimte suggesties er zijn.  

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Ruimtesuggestie
Er zijn verschillende manieren om in een tekening of schilderij ruimte uit te beelden. Door bepaalde trucjes toe te passen lijkt het dan net alsof er ruimte in je werk zit. Dit noem je ruimtesuggestie.



Slide 8 - Slide

Overlapping
Een object staat voor een ander object. Je weet daardoor dat het object dat overlapt wordt verder naar achter staat.

Slide 9 - Slide

Afsnijding
Een gedeelte van de voorstelling wordt afgesneden door het kader. Hierdoor lijkt het tafereel buiten het schilderij door te lopen, en creër je diepte in je werk.

Slide 10 - Slide

Groot - Klein
Door grote voorwerpen op de voorgrond te tekenen en kleine voorwerpen op de achtergrond krijg je diepte in je werk.
De grote voorwerpen zijn vaak scherper en de kleine wat vager. 

Slide 11 - Slide

Atmosferisch perspectief

De kleuren worden naar de achtergrond toe vager. In sommige werken worden ze ook blauwer of groener van kleur.


Slide 12 - Slide

Plans
De ruimte wordt in lagen opgedeeld. De schilder maakt gebruik van een voorplan en een achterplan, soms een middenplan. Elk plan heeft een eigen sfeer, lichtheid en stijl van vormgeving.


Slide 13 - Slide

Coulissewerking
Aan de zijkanten van een tekening of schilderij zijn vormen geplaatst waar je langs kijkt naar achteren toe.
Zoals de coulissen aan de zijkanten van een toneel, of zoals de werking van een kijkdoos. 


Slide 14 - Slide

Stapeling
De objecten worden in lagen boven elkaar 'gestapeld'. De objecten die laag staan 'lijken' zo dichtbij en de objecten die hoog in de afbeelding staan 'lijken' ver weg. 

Slide 15 - Slide

Lijnperspectief 

Slide 16 - Slide

Verkorting, verkort
De lengte van een vorm op een schilderij lijkt korter dan hij in werkelijkheid is. Dit ontstaat wanneer een lange vorm naar de toeschouwer is gericht: de eigenlijke lengte is daardoor niet in de volle lengte zichtbaar. Het standpunt van waaruit iets bekeken wordt bepaald of sommige vormen verkort zichtbaar zijn.

Slide 17 - Slide

Close-up
Van dichtbij ingezoomd op (een onderdeel van) een onderwerp. Veel gebruikt in fotografie en film, maar ook wel in de moderne schilderkunst.

Slide 18 - Slide

Kader

De omtrek of rand van wat in beeld is;

soms in de vorm van een lijst.

Slide 19 - Slide

Standpunt
Vogelperspectief: hoog 
Kikvors: laag 
Ooghoogte: recht van voor 
Als kijker kan je verschillend standpunt hebben: hieronder de drie verschillende standpunten van de suggestie ruimte en compositie 

Slide 20 - Slide

Vogelperspectief (vogelvluchtperspectief)
Ergens vanuit een zeer hoog standpunt tegenaan kijken, alsof je er overheen vliegt.

Slide 21 - Slide

afnijding
atmosferisch perspectief
close up
coulissewerking
diepte
dwarsdoorsnede
groot voor - klein achter
horizon
kader
kikvorsperspectief
kleurperspectief
lijnperspectief
ooghoogte
overlapping
plasticiteit
plat
plattegrond
ruimte
ruimtesuggestie
ruimtewerking
standpunt
stapeling
trompe l'oeuil
verdwijnpunt
verkorting
vervaging
vogelvluchtperspectief
vooraanzicht
zijaanzicht

Slide 22 - Slide

Hier is sprake van:
A
kleurperspectief
B
lijnperspectief
C
atmosferisch perspectief
D
geen perspectief

Slide 23 - Quiz

op deze afbeelding ontstaat ruimte door
A
groot voor- klein achter
B
verkorting
C
kleurperspectief
D
lijnperspectief

Slide 24 - Quiz

Welk aspect van het beeldaspect ruimte zie je hier?
A
ruimte omvattend
B
atmosferisch perspectief
C
kleurperspectief
D
verkorting

Slide 25 - Quiz

In welke schilderijen wordt door lijnperspectief ruimte gesuggereerd?
A
B
C
D

Slide 26 - Quiz

Hiernaast ontstaat ruimte door:
A
lijnperspectief
B
de voorstelling
C
licht-donker
D
groot <=> klein

Slide 27 - Quiz

Welk aspect van het beeldaspect ruimte zie je hier?
A
plasticiteit
B
scherptediepte
C
vervaging
D
kikvorsperspectief

Slide 28 - Quiz

Welk aspect van het beeldaspect ruimte zie je hier?
A
ooghoogte
B
Scherptediepte
C
Vervaging
D
vogelvluchtperspectief

Slide 29 - Quiz

Welk aspect van het beeldaspect ruimte zie je hier?
A
atmosferisch perspectief
B
plat
C
verkorting
D
vervaging

Slide 30 - Quiz

RUIMTE
Welke truc wordt er gebruikt om ruimte uit te beelden?
A
atmosferisch perspectief
B
vervaging
C
lijnperspectief
D
verkorting

Slide 31 - Quiz

Beeldaspect 
Compositie

Slide 32 - Slide

Leerdoel
Aan het eind van deze les kun je herkennen, uitleggen en toepassen welke verschillende composities er zijn en welk effect dit heeft op het kunstwerk.

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Video

Wat is compositie?
Compositie is de manier waarop de onderdelen van een kunstwerk geordend worden. 
Iedere compositie heeft een ander effect op het kunstwerk.



Johannes Vermeer, Meisje met de 
parel ± 1665-1667, olieverf op doek

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Symmetrische compositie
Een symmetrische compositie wordt gekenmerkt doordat het werk is te verdelen in 2 helften die min of meer elkaars spiegelbeeld zijn. Dat kan heel precies, maar dat hoeft niet. De spiegeling kan horizontaal, verticaal of diagonaal zijn. 
Symmetrie heeft een statisch (rustig, stilstaand) effect.

Slide 37 - Slide

Asymmetrische compositie
Is er geen symmetrie aanwezig dan noemen we de compositie asymmetrisch. Het heeft een dynamisch (druk, beweeglijk) effect.

Slide 38 - Slide

Centrale compositie
Als je aandacht naar het midden van het beeldvlak wordt getrokken, spreken we van een centrale compositie. 
Een centrale compositie heeft een statisch effect.

Slide 39 - Slide

Geometrische compositie
In de compositie zijn geometrische vormen te herkennen, zoals een rechthoek, cirkel of driehoek. 
Een geometrische compositie heeft een statisch effect.

Slide 40 - Slide

Driehoeks compositie
In de compositie is de vorm van een driehoek te herkennen. De belangrijkste onderdelen in de voorstelling zijn binnen deze driehoek geplaatst. Een driehoekscompositie kan een statisch of dynamisch effect hebben, afhankelijk van de voorstelling.

Statisch

Slide 41 - Slide

Over-all compositie
Alle onderdelen van de compositie zijn hetzelfde, doen patroonachtig aan en staan verspreid over het beeldvlak. 
Ze lijken buiten het schilderij tot in het oneindige door te kunnen gaan.
Het kan een statisch of dynamisch effect hebben, afhankelijk van de voorstelling.

Slide 42 - Slide

Horizontale compositie
De onderdelen van een compositie zijn vooral horizontaal gerangschikt, Een horizontale compositie heeft een statisch effect. 


Slide 43 - Slide

Verticale compositie
De belangrijkste onderdelen zijn in een verticale lijn geordend, van boven naar beneden. Ook dit heeft een statisch effect. 



Slide 44 - Slide

Diagonale compositie
In een diagonale compositie zijn de onderdelen diagonaal geordend of er zit een diagonale richting in. 
Dit heeft een dynamisch effect.


Slide 45 - Slide

Herhaling 
Wanneer gelijksoortige vormen, kleuren en lijnen op een regelmatige manier in een compositie terugkomen.
Het kan een statisch of dynamisch effect hebben, afhankelijk van de voorstelling.


Slide 46 - Slide

Dynamische compositie
Een compositie waar beweging in zit of in lijkt te zitten. Bijvoorbeeld door diagonale lijnen en uitstekende delen. Dit heeft een dynamisch effect. 


Slide 47 - Slide

Statische compositie
In een statische compositie zit geen beweging, het is rustig en in evenwicht. 

Dit krijg je door het gelijkmatig toepassen van verticale en horizontale richtingen - weinig beweeglijke vormen te gebruiken - vormen en kleuren gelijkmatig te verdelen - weinig contrasten te gebruiken.

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Video

Leerdoel
Aan het eind van deze les kun je herkennen, uitleggen en toepassen welke verschillende kleuren en kleurcontrasten er zijn.  

Slide 50 - Slide

Wat is kleur?
Kleur heeft een aantal eigenschappen: toon, helderheid en verzadiging. De toon bepaalt de soort of familie waartoe de kleur behoort, bijvoorbeeld rood. De helderheid zegt iets over de mate waarin het licht weerkaatst wordt en de verzadiging zegt iets over de hoeveelheid pigment in een kleur.


Vincent van Gogh, Caféterras bij nacht,1888, olieverf op doek

Slide 51 - Slide


Wat moet je weten?

kleurencirkel
primaire kleuren
secundaire kleuren
tertiaire kleuren
verzadigde kleuren
zuivere kleuren

kleurcontrasten
kleurfamilie
kleurgebruik
kleurhelderheid
kleurmenging
kleurverloop
optische kleurmening

Slide 52 - Slide

Kleurencirkel
Een kleurencirkel is een manier om zichtbaar te maken hoe de primaire kleuren, secundaire kleuren en tertiaire kleuren zich tot elkaar verhouden.

Slide 53 - Slide

Primaire kleuren
de primaire kleuren zijn: 
  1. rood, 
  2. geel 
  3. blauw

Slide 54 - Slide

Mengen

De primaire kleuren: ROOD-GEEL-BLAUW


Je kunt ze niet mengen, maar je kunt er wel alles méé mengen!


Om te beginnen de secundaire kleuren 

  • rood + geel = oranje
  • rood + blauw = groen 
  • blauw + rood = paars

Slide 55 - Slide

Secundaire kleuren
  • secundaire kleuren ontstaan wanneer we twee primaire kleuren met elkaar mengen

  • oranje, groen en paars zijn secundaire kleuren, hiernaast zie je hoe je deze kleuren mengt

Slide 56 - Slide

Tertiaire kleuren
Deze kleuren ontstaan door drie primaire kleuren te mengen. Zo krijg je bijvoorbeeld donkergroen, chocoladebruin of okergeel.

Slide 57 - Slide

Warme en koude kleuren
warme kleuren: 
  • zijn warm en gezellig 
  • lijken dichterbij
  • vormen een contrast met koude kleuren 

koude kleuren:
  • zijn koel en rustig 
  • lijken verder weg
  • vormen een contrast met warme kleuren 

    Slide 58 - Slide

    Verzadigde of zuivere kleuren
    Een kleur in zijn meest zuivere vorm; er zijn geen delen van een andere kleur of zwart of wit mee vermengd.

    Slide 59 - Slide

    Kleurfamilie
    Een groep kleuren die onderling weinig verschillen of aan elkaar verwant zijn. Bijvoorbeeld verschillende tinten rood. Daar mogen ook nog wat kleuren naast staan, in dit geval bijvoorbeeld oranje en roze, omdat daar ook rood doorheen gemengd is. Maar deze andere kleuren mogen niet te veel afsteken.

    Slide 60 - Slide

    Kleurengebruik
    Dit is de manier waarop een kunstenaar kleuren heeft toegepast om een bepaald effect te krijgen. Het kleurgebruik kan bijvoorbeeld expressief zijn (met veel gevoel) of impressionistisch (vluchtig geschilderd). Het kan hard en fel zijn of juist zacht. De kleuren kunnen ook een functie hebben of een symbolische betekenis.

    Slide 61 - Slide

    Kleurenhelderheid
    De helderheid van een kleur wordt bepaald door hoe licht de kleur is. Geel is meer helder dan paars omdat geel meer licht weerkaatst. De mate van helderheid van een kleur wordt ook bepaald door de hoeveelheid wit of zwart die erdoorheen gemengd is.

    Slide 62 - Slide

    Kleursymboliek
    • Blauw: goddelijkheid, oneindigheid, onschuld, trouw, melancholie
    • Bruin: armoede, nederigheid, aarde, degelijk, saai
    • Goud: goddelijkheid, rijkdom
    • Groen: hoop, groei, leven, lente, gezond, jaloezie
    • Grijs: neutraal, geborgenheid, wijsheid, luxe, ouderdom
    • Oranje: warmte, gevaar
    • Paars: rouw, boete, vasten, ingetogenheid, onderdanigheid
    • Rood: liefde, warmte, vrolijkheid, energie, hartstocht, gevaar, strijd, lijden, offer
    • Wit: feest, waarheid, reinheid
    • Zwart: afstandelijk, zakelijk, duisternis, rouw, dwaling, zonde, dood

    Het toekennen van betekenis aan kleuren.

    Bijvoorbeeld:

    Slide 63 - Slide

    Signaalfunctie
    kleuren kunnen ook een signaalfunctie hebben, zo kan de kleur aangeven dat er gevaar bestaat, of dat er geen gevaar is

    Slide 64 - Slide

    Expressief kleurgebruik
    Bij expressief kleurgebruik worden kleuren gebruikt om gevoelens en emoties die een voorstelling bij de schilder opriep weer te geven. 

    Slide 65 - Slide

    Kleurenverloop
    De manier waarop kleuren op een kunstwerk naast elkaar staan en in elkaar overlopen. Een kleur kan bijvoorbeeld geleidelijk van licht naar donker worden geschilderd, zodat plasticiteit (ruimtelijkheid in een vorm) ontstaat.

    Slide 66 - Slide

    Optische kleurmenging
    Kleuren worden met stipjes of streepjes naast elkaar op het doek gezet. Van dichtbij zie je de kleuren duidelijk apart, maar op een afstand lijken de kleuren in elkaar te vloeien: de kleuren worden op het netvlies in je oog gemengd.

    Slide 67 - Slide

    Monochroom / Polychroom

    Mono betekent één: er is één kleur gebruikt.

    Poly betekent veel: er zijn verschillende kleuren gebruikt.

    Slide 68 - Slide

    Natuurlijk kleur en onnatuurlijke kleur

    Een kunstenaar kan kiezen om natuurlijke kleuren te gebruiken: de kleuren die voorwerpen in de werkelijkheid ook hebben. Maar je kunt ook kiezen voor onnatuurlijke kleuren, bijvoorbeeld een paarse boom met een roze lucht: dat heeft een vervreemdende werking, of bijvoorbeeld een symbolische betekenis.

    Slide 69 - Slide

    Slide 70 - Slide

    Contrast
    Contrast is een tegenstelling. Bij kleur onderscheiden wij verschillende contrasten. Deze contrasten moet je op het examen aan de hand van een voorstelling kunnen toelichten als je het beeldaspect kleur gebruik. 

    Kleur tegen Kleur
    Complementair kleur contrast
    Warm-koud kleurcontrast
    Licht-donker contrast 

    Slide 71 - Slide

    Kleur tegen kleurcontrast
    dit contrast is het sterkst wanneer je felle, pure kleurvlakken tegen elkaar aan zet, zonder omtreklijnen

    Slide 72 - Slide

    Complementair contrast
    deze kleuren versterken elkaar, ze staan recht tegenover elkaar in de kleurencirkel.

    dit zijn: 
    paars-geel, 
    rood-groen,
    blauw-oranje.

    Slide 73 - Slide

    Licht-donker contrast
    • dit is het verschil tussen lichte en donkere kleuren  
    • wit -zwart is het grootste contrast 
    • je maakt kleuren donkerder of lichter door het bijmengen van zwart of wit

    Slide 74 - Slide

    Koud–warm contrast
    een warme kleur naast een koude kleur geeft een koud-warmcontrast

    Slide 75 - Slide

    De primaire kleuren zijn?
    A
    Rood, oranje, geel
    B
    Blauw, groen, geel
    C
    Paars, oranje, geel
    D
    Rood, blauw, geel

    Slide 76 - Quiz

    De secundaire kleuren zijn?
    A
    groen, paars en bruin
    B
    oranje, paars en geel
    C
    groen, oranje en blauw
    D
    groen, oranje en paars

    Slide 77 - Quiz

    Oranje meng je met?
    A
    geel en paars
    B
    rood en wit
    C
    geel en rood
    D
    geel en wit

    Slide 78 - Quiz

    Paars is de mengkleur van?
    A
    blauw en rood
    B
    geel en rood
    C
    blauw en geel
    D
    rood en zwart

    Slide 79 - Quiz

    welke kleurcontrasten herken je?
    A
    licht-donker contrast
    B
    koud-warm contrast
    C
    complementair contrast
    D
    kleur-tegen-kleur contrast

    Slide 80 - Quiz

    Hier zie je een?
    A
    een kleur tegen kleur contrast
    B
    twee primaire kleuren
    C
    twee secundaire kleuren
    D
    een complementair contrast

    Slide 81 - Quiz

    Hier zie je?
    A
    een koud-warm contrast
    B
    warme kleuren
    C
    koude kleuren
    D
    een licht-donker contrast

    Slide 82 - Quiz

    Bij een complementair kleurcontrast staat er altijd een primaire kleur tegenover een secundaire kleur
    A
    Waar
    B
    Niet waar

    Slide 83 - Quiz