Quadraam
Ruimte voor talent

BSR 4/3 u3bd Taalverzorging H3 voltooid deelwoord

Persoonsvorm:
enkelvoud of meervoud?
De persoonsvorm en het onderwerp horen bij elkaar. Als het onderwerp enkelvoud is, moet je de persoonsvorm ook in het enkelvoud schrijven. Als het onderwerp meervoud is, moet de persoonsvorm ook in het meervoud staan. 

Soms is het moeilijk om te bepalen of het onderwerp enkelvoud of meervoud is.
1 / 32
next
Slide 1: Slide
MentorlesMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Persoonsvorm:
enkelvoud of meervoud?
De persoonsvorm en het onderwerp horen bij elkaar. Als het onderwerp enkelvoud is, moet je de persoonsvorm ook in het enkelvoud schrijven. Als het onderwerp meervoud is, moet de persoonsvorm ook in het meervoud staan. 

Soms is het moeilijk om te bepalen of het onderwerp enkelvoud of meervoud is.

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm:
enkelvoud of meervoud?
Alle spelers van het zaalvoetbalteam vierden feest na de overwinning.
Het gaat hier om meerdere spelers, dus de persoonsvorm 'vierden' schrijf je ook in het meervoud.

De kudde schapen liep midden op de weg. Het gaat hier maar om één kudde, dus je schrijft de persoonsvorm 'liep' in het enkelvoud.

De schapen liepen midden op de weg. Het gaat hier om meerdere schapen, dus je schrijft de persoonsvorm 'liepen' in het meervoud.

Slide 2 - Slide

Kies het juiste onderwerp.

De hele familie heeft zin in de bruiloft.
A
De hele familie
B
familie
C
heeft
D
de bruiloft

Slide 3 - Quiz

Is het onderwerp enkelvoud of meervoud?

De hele familie heeft zin in de bruiloft.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 4 - Quiz

Kies het juiste onderwerp.

Na de voorstelling klapte het enthousiaste publiek.
A
de voorstelling
B
klapte
C
het enthousiaste publiek
D
publiek

Slide 5 - Quiz

Is het onderwerp enkelvoud of meervoud?

Na de voorstelling klapte het enthousiaste publiek.
A
enkelvoud
B
meervoud

Slide 6 - Quiz

Het voltooid deelwoord

Slide 7 - Slide

Sterke werkwoorden
Zwakke
werkwoorden
Sterke werkwoorden zijn sterk genoeg om in de verleden tijd van vorm te veranderen.
lopen - liepen
zoeken - zochten
gaan - gingen
Zwakke werkwoorden zijn niet sterk genoeg om in de verleden tijd van vorm te veranderen.
hopen - hoopten
maken - maakten
bestellen - bestelden


Slide 8 - Slide

VD van sterke werkwoorden
Het voltooid deelwoord van vrijwel alle sterke werkwoorden eindigt op -en of -n:
                 Ik heb heerlijk geslapen.
                 Wij hebben gisteren pasta gegeten.
                 Hij heeft het niet gedaan!
Bij het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden schrijf je wat je hoort. Hij heeft zijn band geplakt.

Slide 9 - Slide

Dus:
Sterke werkwoord
voltooid deelwoord eindigt op -(e)n:
smelten - smolten: Het ijs is gesmolten.

Zwakke werkwoord
voltooid deelwoord eindigt op -t of -d :
maken - maakten: Zij hebben wat moois gemaakt.

Slide 10 - Slide

Je kunt niet altijd horen of een voltooid deelwoord op een -t of een -d eindigt. Weet je niet of een voltooid deelwoord op een –t of –d eindigt? Gebruik dan:
  • De verlengproef (langer maken).
  • Of ’t ex kofschip.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Kenmerken voltooid deelwoord
  • Een voltooid deelwoord begint bijna vaak met
      ge–, be-, ver-, ont-.
  •  Een voltooid deelwoord eindigt op –en, –t of –d.
  •  Bij een voltooid deelwoord hoort altijd een hulpwerkwoord.
        De meest voorkomende hulpwerkwoorden zijn : zijn,
        hebben  en worden.
  •  het VD staat meestal achteraan in de zin.

Slide 13 - Slide

VD als bijvoeglijk naamwoord
  • Een voltooid deelwoord kan ook gebruikt worden als een bijvoeglijk naamwoord. Je  schrijft het dan  zo kort en zo eenvoudig mogelijk!

De trui is gebreid - de gebreide trui.
Het werkstuk is geprint - het geprinte werkstuk.
De toets is gemaakt - de gemaakte toets.

Slide 14 - Slide

Noteer het voltooid deelwoord:
Ik heb het hem gisteren ... (vertellen)

Slide 15 - Open question

Vul het voltooid deelwoord in.
Gisteren hebben wij de hele avond ...(dansen)

Slide 16 - Open question

Vul het voltooid deelwoord in.
Ik heb heel hard ....(rennen)

Slide 17 - Open question

Vul het voltooid deelwoord in.
Gisteren ben ik om vier uur naar huis ... (gaan).

Slide 18 - Open question

Vul het voltooid deelwoord in.
Ik heb wel 10 minuten ... (fietsen)

Slide 19 - Open question

Noteer het voltooid deelwoord:
De appel wordt in stukjes ... (snijden)

Slide 20 - Open question

Noteer het voltooid deelwoord:
Heeft je zus haar tas al ... (pakken)?

Slide 21 - Open question

Noteer het voltooid deelwoord:
Ik ben gister naar school ... (lopen)

Slide 22 - Open question

Kies de juiste spelling van het voltooid deelwoord van:

ontdooien
A
ontdooid
B
ontdooit
C
geontdooid
D
geontdooit

Slide 23 - Quiz

voltooid deelwoord
van raadplegen

Slide 24 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord?
jammeren

Slide 25 - Open question

Wat is het voltooid deelwoord?
geloven

Slide 26 - Open question

Voltooid deelwoord
/
/

Slide 27 - Slide

Uitlegfilmpje

Slide 28 - Slide

Als je het voltooid deelwoord (vd) goed wil spellen kun je gebruik maken van ...
A
de verlengproef
B
't sexy fokschaap (of 't kofschip)
C
Kan beide

Slide 29 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord?

Slide 30 - Open question

Schrijf het voltooid deelwoord op de goede manier:
Heb je nu het voltooid deelwoord............... (snappen)?

Slide 31 - Open question

De presentator ... (hebben) in een half uur al veel informatie ... (vertellen).

Slide 32 - Open question