Quadraam
Ruimte voor talent

3.3 en 3.7

Geld voor de overheid
Paragraaf 3.3 en 3.7
Economie
Klas 4
1 / 45
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Geld voor de overheid
Paragraaf 3.3 en 3.7
Economie
Klas 4

Slide 1 - Slide

Noem 3 voorzieningen die door de overheid betaald worden:

Slide 2 - Mind map

Hoe komt de overheid aan dit geld?

Slide 3 - Open question

3.3: Leerdoelen
Ik kan uitleggen hoe de gemeenten aan inkomsten komen.
Ik kan berekenen wat de inwoners aan gemeentelijke heffingen moeten betalen.

Slide 4 - Slide

Inkomsten van de gemeente
Een groot deel van de inkomsten van de gemeente komt van het Rijk. Daarnaast betalen burgers en bedrijven gemeentelijke belastingen en heffingen zoals OZB (onroerendezaakbelasting), rioolheffing, afvalstoffenheffing, parkeerbelasting, toeristenbelasting en hondenbelasting.

Slide 5 - Slide

Bereken hoeveel procent van de inkomsten afkomstig zijn van het Rijk en hoeveel procent eigen inkomsten van de gemeente zijn.

Slide 6 - Open question

Geld voor de gemeente
De gemeente doet allerlei nuttige dingen. Daar hebben ze geld voor nodig.

Een gemeente krijgt een deel van het geld/ budget van het Rijk ("Gemeentefonds"). 
Gemeentelijke belastingen en heffingen (denk aan: ozb, hondenbelasting, rioolheffing, afvalstoffenheffing, etc.)


Slide 7 - Slide

Hoe komt de gemeente aan geld?
  1. Het Rijk
  2. Gemeentelijke belastingen
  • Ozb (onroerendezaakbelasting) = percentage van WOZ-waarde van het huis
  • Toeristenbelasting
  • Parkeerbelasting
3. Gemeentelijke heffingen
  • Rioolheffing
  • Kaartje voor het zwembad
  • Kosten paspoort (=leges)
  • afvalstoffenheffing

Slide 8 - Slide

Afvalstoffenheffing
Gemeenten vragen hun inwoners een vergoeding voor de aanleg en het onderhoud van het riool (rioolheffing). En ze betalen voor de afvoer en verwerking van het huisvuil (afvalstoffenheffing, ook wel reinigingsrecht genoemd). De afvalstoffenheffing is vaak een vast bedrag per gezin.

Daarnaast rekenen steeds meer gemeenten een bedrag per kilo ingeleverd huisvuil. Ze hopen dat de burgers zich hierdoor milieubewuster gaan gedragen.

Slide 9 - Slide

Noem de belasting waarmee de gemeente geld verdiend.
A
Rioolrechten
B
Inkomstenbelasting
C
OZB(onroerendezaakbelasting)
D
Ondernemingsbelasting

Slide 10 - Quiz

Van wie krijgt de gemeente geld?
A
Van de eigen inwoners en van het rijk
B
Van de inwoners van Europa
C
Van de inwoners van het Nederland
D
Van de inwoners van de provincie

Slide 11 - Quiz

De gemeente krijgt op verschillende manieren geld, welke hoort er niet bij
A
Het rijk
B
gemeentelijke belastingen
C
verkeersboetes
D
Leges (vergoeding voor ID bijvoobeeld)

Slide 12 - Quiz

Geld voor de gemeente
De tarieven verschillen per gemeente. Sommige gemeenten zijn duur andere goedkoper terwijl ze bijvoorbeeld naast elkaar liggen.


Slide 13 - Slide

Onroerendzaakbelasting
is belasting die gemeente opleggen aan eigenaren van huizen en andere gebouwen

Wordt berekend over.
  • WOZ-waarde van onroerende zaak ( getaxeerde waarde van een huis door de gemeente)
  • betaald door eigenaar van onroerende zaak

Slide 14 - Slide

Waarom hoef je geen ozb te betalen als je huurt?
A
dan woon je niet in een gemeente
B
dan betaal je geen belastingen
C
dat betaalt de eigenaar
D
dan krijgt de gemeente te veel geld

Slide 15 - Quiz

3.3 Geld voor de gemeente
Onroerendezaakbelasting (OZB)
Belasting die je betaald over het 
pand/grond wat je bezit aan de gemeente.

Deze belasting wordt berekend op basis 
van de WOZ-waarde (wet waardering 
onroerende zaken)


Slide 16 - Slide

3.3 Geld voor de gemeente
WOZ-waarde: € 256.000        OZB: 0,1045%

Hoe hoog is het bedrag van de aanslag? Rond het bedrag naar beneden af op hele euro’s.

  • Stap 1: Deel de WOZ-waarde door 100.
  • € 256.000 : 100 = € 2.560




Slide 17 - Slide

3.3 Geld voor de gemeente
  • Stap 2: Vermenigvuldig de uitkomst van stap 1 met het OZB-percentage.
  • € 2.560 × 0,1045 = € 267,52

  • Stap 3: Rond het bedrag naar beneden af op hele euro’s.
  • € 267,52 wordt afgerond € 267




Slide 18 - Slide

3.7 Overheidsfinanciën
De overheid krijgt geld binnen en geeft geld uit. Meestal zijn de uitgaven groter dan de inkomsten en dat leidt tot een begrotingstekort. Het begrotingstekort leidt weer tot een schuld van de overheid. In deze paragraaf leer je over de financiën van de overheid.

Slide 19 - Slide

Financiën van de overheid

  • De rijksbegroting laat alle verwachte inkomsten en uitgaven van het komende jaar zien. 
  • De miljoenennota is een toelichting op deze begroting.


Miljoenennota
Miljoenennota

Slide 20 - Slide

Begrotingstekort/overschot
Begrotingstekort
Begrotingsoverschot
Staatsschuld
Overheidsschuld
Financieringssaldo



Slide 21 - Slide

Begrotingstekort
Als de overheid meer uitgaven dan inkomsten verwacht, heeft ze een begrotingstekort.

Tegenovergestelde is een 
begrotingsoverschot. 


Slide 22 - Slide

Begrotingstekort of -overschot?
  • Als de begrote inkomsten groter zijn dan de uitgaven = begrotingsoverschot
  • En andersom..... een begrotingstekort



  • Hier is sprake van ...... een begrotingsoverschot

Slide 23 - Slide

Begrotingstekort

Als de overheid meer uitgaven dan inkomsten verwacht is er een begrotingstekort.

Als de overheid meer inkomsten dan uitgaven verwacht is er een begrotingsoverschot

De overheid kan een begrotingstekort voorkomen door op de uitgaven te bezuinigen of door haar inkomsten te verhogen (bijvoorbeeld belastingverhoging). 

Als er na die maatregelen toch nog een tekort overblijft moet de overheid geld lenen, ze leent van banken, pensionfondsen, verzekeraars en burgers.

Slide 24 - Slide

Niet belastingmiddelen 
  • Boetes die betaald worden

  •  Gaswinning (alleen centrale overheid)

  •  Kosten voor een nieuw paspoort of rijbewijs

Slide 25 - Slide

Profijtbeginsel
Profijtbeginsel
  • Je betaalt als je ergens gebruik van maakt
  • Voorbeeld: wegenbelasting, de kilometerheffing of de hondenbelasting

Slide 26 - Slide

Solidariteitsbeginsel

Het solidariteitsbeginsel betekent dat iedereen een deel van zijn inkomen moet afstaan voor de mensen die zelf geen inkomen kunnen verdienen.


Bij werknemers worden de premies voor de sociale verzekeringen ingehouden op het brutoloon.

Slide 27 - Slide

Solidariteitsbeginsel

Slide 28 - Slide

Tijdens Prinsjesdag wordt er veel gesproken over de financiële gevolgen van de regeringsplannen voor verschillende bevolkingsgroepen. Ook bij Robin thuis vragen ze zich af wat er gaat veranderen.

De plannen die op Prinsjesdag gepubliceerd worden door de regering worden doorgerekend op financiële en economische gevolgen. Welke instantie berekent de economische gevolgen van de
regeringsplannen?


A
Centraal Bureau voor de Statistiek
B
Centraal Plan Bureau
C
Sociaal Economische Raad
D
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

Slide 29 - Quiz

Op het loon van Robins vader, de heer Tichelaar, wordt loonheffing ingehouden. De loonheffing bestaat uit loonbelasting en premies volksverzekeringen.

Welke wet behoort tot de volksverzekeringen?
A
Algemene Bijstandswet
B
Algemene Ouderdomswet
C
Werkloosheidswet
D
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

Slide 30 - Quiz

Op de loonstrook staan een (1) en een (2).
Vul de loonstrook aan door de juiste woorden te kiezen.
Doe het zo: Noteer de nummers (1) en (2) op je antwoordblad. Vul bij de nummers de juiste woorden in. Kies uit de woorden die tussen haakjes
staan in de loonstrook.

Slide 31 - Open question

Bereken in een decimaal hoeveel procent van het loon wordt afgedragen aan de Belastingdienst. Schrijf je berekening op.

Slide 32 - Open question

Uit een krant: Komend jaar zullen meer mensen een baan hebben door economische groei. & Tweeverdieners met elk een bruto-inkomen tussen de € 50.000 en € 75.000 gaan er 0,6% op vooruit
Robin: “Dus als de werkgelegenheid stijgt, dan stijgt ook het besteedbaar inkomen.” Hieronder staan vijf economische verschijnselen:
1 De werkgelegenheid stijgt. 2 De loonheffing kan worden verlaagd.
3 De uitgaven aan sociale zekerheid dalen. 4 De werkloosheid daalt.
5 Het besteedbaar inkomen stijgt.
In welke regel staan deze verschijnselen zo, dat een logische gedachtegang ontstaat?
A
1 → 2 → 3 → 4 → 5
B
1 → 3 → 2 → 4 → 5
C
1 → 4 → 2 → 3 → 5
D
1 → 4 → 3 → 2 → 5

Slide 33 - Quiz

Robin: “Pa, als ik naar je salarisstrook kijk, dan wordt er elke maand een
groot bedrag ingehouden voor je pensioenvoorziening. Dat kun je toch
ook zelf sparen.”
Noem een reden waarom de overheid alle werknemers verplicht deel
te nemen aan collectieve pensioenvoorzieningen.

Slide 34 - Open question

Maken
Paragraaf 3.3: 1,2,3, 6 en 7
Paragraaf 3.7: 2,4,5, 8, 9 en 11

Slide 35 - Slide

Twee beweringen:
1. De zorgtoeslag is een voorbeeld van een voorziening op grond van het profijtbeginsel.
2. De huurtoeslag is een voorbeeld van een voorziening op grond van het draagkrachtbeginsel.
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout

Slide 36 - Quiz

De verschillen tussen de inkomens worden in verhouding groter.
Je betaald voor het gebruik van de goederen en diensten die de overheid levert.
Iedereen met een inkomen moet een deel daarvan afstaan ten behoeve van mensen zonder inkomen of met een laag inkomen.
Degene die in staat is veel te betalen, moet in verhouding meer betalen.
Draagkrachtbeginsel
Profijtbeginsel
Solidariteitsbeginsel
Denivellering

Slide 37 - Drag question

Wat is onjuist over het solidariteitsbeginsel?
A
Het solidariteitsbeginsel zorgt voor een eerlijkere verdeling van de welzijn.
B
Het houdt in dat iedereen een stukje van zijn inkomen afstaat aan de armere mensen.
C
Een AOW of WW is een voorbeeld van een solidariteitsbeginsel.
D
De sterkeren helpen de zwakkeren.

Slide 38 - Quiz

Motorrijtuigenbelasting is een voorbeeld van ...
A
Solidariteitsbeginsel
B
Draagkrachtbeginsel
C
Profijtbeginsel

Slide 39 - Quiz

Het profijtbeginsel wordt toegepast bij
A
Loonbelasting
B
Wegenbelasting
C
Sociale zekerheid
D
Vermogensbelasting

Slide 40 - Quiz

Het progressief belastingstelsel valt onder het...
A
Profijtbeginsel
B
Draagkrachtbeginsel
C
Solidariteitsbeginsel

Slide 41 - Quiz

Begrip:
Omschrijving
De verwachte inkomsten en uitgaven van de regering voor het komende jaar
Toelichting en uitleg van de Rijksbegroting
De plannen van de regering voor het komende jaar
Hierin zit de rijksbegroting en de miljoenennota, wanneer de minister deze aanbiedt aan de Tweede Kamer
Vraag 2
Koffertje
Rijksbegroting
Troonrede
Miljoenennota

Slide 42 - Drag question

Wat is het profijtbeginsel
A
Dat de belasting wordt afgestemd op de hoogte van je inkomen
B
Dat het inkomen voor een deel naar de armen gaat
C
Dat je betaald als je ergens gebruik van maakt
D
Dat je belasting moet betalen over een slecht (ongezond) product

Slide 43 - Quiz

Informatie uit Rijksbegroting
Informatie uit de Miljoenennota
De belastinginkomsten bedroegen vorig jaar 161 miljard euro.
De regering wil meer politieagenten op straat verhoogt het budget van het ministerie van Veiligheid en Justitie
De regering besteedt 35 miljard euro aan onderwijs
De regering verhoogt de belasting om het begrotingstekort te verkleinen.

Slide 44 - Drag question

Noem drie soorten voorzieningen die door de overheid betaald worden.

Slide 45 - Open question