What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
Quadraam
Ruimte voor talent
‹
Return to search
Deeltaak 3 week 3 WWW 1
WWW
waanzinnige
werkwoorden
week
!!!
1 / 29
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
vmbo b, k, t
Leerjaar 3
This lesson contains
29 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
1 video
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
WWW
waanzinnige
werkwoorden
week
!!!
Slide 1 - Slide
Na deze les ...
-weet je weer hoe het zat met het vervoegen van de regelmatige werkwoorden
-heb je de werkwoorden haben en sein in TT en VT weer scherp
- is het je weer duidelijk hoe je een voltooid deelwoord maakt
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Vertaal:
hij heeft
Slide 5 - Open question
Vertaal:
jullie zijn
Slide 6 - Open question
Vertaal:
jij had
Slide 7 - Open question
Vertaal:
ik was
Slide 8 - Open question
Regelmatige werkwoorden vervoegen
Slide 9 - Slide
Hoe krijg je de stam?
In het Duits krijg je de stam door
van het hele werkwoord
de
-en
of
-n
(als er geen 'e' voor staat)
weg te strepen
Voorbeelden:
machen > mach; spielen > spiel; radeln > radel
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Video
Slide 12 - Slide
Ander ezelsbruggetje
Achter de stam van het werkwoord
komen de uitgangen:
Een - STukje - Taart - EN - Thee - ENzo
Slide 13 - Slide
Hoe ziet het voltooid deelwoord eruit?
In het Nederlands is dit bij de zwakke werkwoorden vaak
ge-/be- ervoor en -t/-d erachter.
In het Duits is dit
ge- + stam + -t
Bijv: machen > gemacht; spielen > gespielt.
Slide 14 - Slide
Oefen nu zelf en kijk of je het snapt:
vertaal 'hij speelt'
spielen (= spelen)
A
er spielt
B
er spielst
C
du spielst
D
du spielt
Slide 15 - Quiz
Welke twee persoonlijke voornaamwoorden hebben het hele werkwoord?
A
er/sie/es + wir
B
ich + wir
C
er/sie/es + ihr
D
wir + sie/Sie
Slide 16 - Quiz
Vertaal:
jullie kopen
kaufen (= kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft
Slide 17 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd
Slide 18 - Quiz
Bijzonderheden
stam eindigt op
-d
of
-t
du, er/sie/es, ihr > krijgen een
extra 'e'
(dan is het makkelijker uit te spreken!)
Slide 19 - Slide
Voorbeelden
reden (= praten) > du red
e
st
er red
e
t / sie red
e
t
ihr red
e
t
atmen (= ademen) > du atm
e
st
er atm
e
t / sie atm
e
t
ihr atm
e
t
Slide 20 - Slide
Probeer het nu zelf!
Vertaal 'jij rekent'
rechnen (= rekenen)
A
du rechnst
B
du rechnest
C
er rechnt
D
er rechnet
Slide 21 - Quiz
En nog eentje:
Vertaal 'jullie borstelen'
bürsten (= borstelen)
A
ihr bürst
B
ihr bürstet
C
ihr bürtet
D
ihr bürsten
Slide 22 - Quiz
Nog 1 klein puntje:
Als de stam op een 's'-klank eindigt (bijv. s, ss, ß, z):
dan komt er bij
du
alleen een
't'
achter de stam
(Anders zou je twee keer een 's' hebben staan en dat had je waarschijnlijk automatisch al weggelaten, toch?)
Slide 23 - Slide
Nog een laatste keer oefenen:
Hoe zeg je 'jij heet Thom'?
heißen (= heten)
A
er heißt Thom
B
du heißst Thom
C
du heißt Thom
D
er heißst Thom
Slide 24 - Quiz
en nu 'jij danst'?
tanzen (= dansen)
A
du tanzest
B
du tanzst
C
du tanzt
Slide 25 - Quiz
Kijk nu terug naar de lesdoelen:
Na deze les
-weet je weer hoe het zat met het vervoegen van de regelmatige werkwoorden
-heb je de werkwoorden haben en sein in TT en VT weer scherp
- is het je weer duidelijk hoe je een voltooid deelwoord maakt
Slide 26 - Slide
Heb je de leerdoelen van deze les behaalt?
Geef zelf aan welke lesdoelen je wel of niet hebt behaald en welke je eventueel nog moeilijk vindt.
Slide 27 - Open question
Heb je de lesdoelen behaald?
Je kunt deze les net zo lang bekijken tot je het snapt.
Maar zonder leren en oefenen, gaat het niet
lukken ....Succes ermee!
Slide 28 - Slide
Hausaufgaben
Baustein 1: 3,4,5,6,7,8,9,45
Baustein 2: voorbereiding spel
Baustein 3: ww-boekje
Baustein 4:
Slide 29 - Slide