This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Je gebruikt wat als je verwijst naar:
- dat, datgene (dat wat, datgene wat)
- alles, iets, niets, het enige (alles wat, het enige wat)
- overtreffende trap (het mooiste wat, het gezondste wat)
- een hele zin (Jari sport nooit, wat slecht is voor zijn conditie)
bij dieren en dingen
Voorbeeld:
Het boek waarover je laatst vertelde, heb ik inmiddels gelezen
bij mensen
Voorbeeld:
De klasgenote met wie ik het liefst samenwerk, heet Petra